Proloog

1.5K 31 9
                                    

De planken kraakten onder het gewicht van de twee mannen die langzaam het politiestation binnenliepen. Stof dwarrelde in het rond en werd alleen zichtbaar door het zachte schemerlicht dat door de twee ramen naar binnen scheen; gerafelde gordijnen bewogen zachtjes in de wind dat door barsten in het glas naar binnen blies. Je hoefde geen agent te zijn om te zien dat hier al heel lang niemand was geweest.

Het enige bureau in de ruimte lag bezaaid met papieren, documenten en rapporten, elk bedekt met een deken van stof. Een van de mannen hief het portfolio dat hij onder zijn arm had geklemd hoog in de lucht en smeet het op het bureau, waardoor een wolk van stof naar het plafond schoot. 

''Ik geloof dat ons politiebureau u een goede basis kan bieden voor uw onderzoek'', zei hij tandenknarsend. ''Er is daar misschien al een tijdje niemand meer geweest, maar u zult het in een goede staat aantreffen!'' eindigde hij met aanzwellende stem.

Hij voelde een brede hand zachtjes op zijn schouder drukken. 

''Rustig maar, John'', zei de ander kalm. ''Ik weet zeker dat de burgemeester ons niet wilde bespotten.'' 

John bedaarde en leunde zwaar op het bureau, streek er met een vinger overheen en blies de grauwe laag van zijn vingertop. 

''Misschien niet. Misschien wel'', zei hij zacht. Hij opende de map die hij op tafel had gegooid, waar het stof alweer bezig was op neer te strijken. John keek naar de eenzame foto die was bevestigd aan de documenten eronder. 

''Marcus Hamilton'', zei hij somber, langzaam, alsof hij elke letter wilde proeven. ''Wat weten we tot nu toe ook alweer over hem, Colen?''

De Schotse agent keek hem aan en streek met een hand over zijn goed bijgehouden snor. Colen kuchte zacht en haalde zijn schouders op. 

''Niet veel. Een alcoholist. Kwam hiernaartoe na het verlies van zijn dochter en daarna zijn vrouw. Zocht vaak ruzie in de lokale kroeg, ''De Hopper'', maar scheen nooit voor echte problemen te zorgen. Werkte als postbode bij de Koninklijke Post. Trok er op 5 september jongstleden eropuit om zijn ronde te doen. Sindsdien niet meer gezien.''

John staarde naar de foto voor hem. Hij zag een man met slierterig kort haar, een onverzorgde stoppelbaard over ingevallen wangen; hij keek in trieste ogen die somber terugblikten en waaruit al het leven verdwenen leek te zijn. 

''Hij was voor het laatst gezien op 5 september'', herhaalde John zacht. ''Zijn bejaarde buurvrouw was bezorgd en meldde direct aan het hoofdkantoor in Southbridge dat Marcus nog niet terug was gekeerd op 11 september jongstleden. Dat wil dus zeggen dat Marcus iets is overkomen in deze periode...'' Hij viel stil en staarde naar de vermiste.

Colen ging langzaam zitten op een stoel dat piepte onder zijn gewicht, en zei onzeker, alsof de stoel het elk moment kon begeven: 

''Marcus stond erom bekend dat hij vaak het dorp uittrok om vervolgens een week of weken later gewoon terug te keren'', zei hij, terwijl hij de poten van de stoel argwanend inspecteerde. ''Wie zegt dat dat dit keer ook niet gewoon het geval is?'' 

John draaide zich om en keek naar zijn nerveuze collega. 

''Dit keer is anders. In alle andere gevallen was hij niet in zijn functie als postbode: dit keer echter wel. Je zou niet verwachten dat hij eerst post zou gaan bezorgen om vervolgens te verdwijnen zonder zijn tas en uniform eerst thuis achter te laten, en zoals vaker zijn drank op te halen. Nee, hier zit meer achter, dat weet ik zeker.''

Colen leunde voorzichtig achterover in de stoel. 

''We weten dat hij als postbode werkte. Dus de eerste stap lijkt me om naar het postkantoor te gaan om zijn baas wat aan de tand te voelen'', zei Colen pragmatisch. John keek hem aan, en draaide zich toen om - keek weer naar de foto van Marcus. 

''Goed. Laten we gaan.''

Wayrest (Nederlands/Dutch)Where stories live. Discover now