Hoofdstuk I: de ronde

707 21 11
                                    

Het bonken houdt niet op. 

Wanhopig grijp ik naar mijn hoofd, kneed mijn slapen - niets heeft zin, maar verergert het alleen maar. Ik lach treurig terwijl ik bedenk dat dat een perfecte metafoor is voor mijn met foute keuzes gevulde levensloop. 

Moeizaam open ik mijn zware oogleden, en staar recht naar het halfvolle glas op de houten tafel voor me, de fles weggerold naar een hoek van de karige kamer.

Ik zucht diep en probeer overeind te komen, maar mijn kloppende hoofd trekt me naar de grond, mijn arm begeeft het: en plotseling lig ik kreunend op de versleten planken.

''Het spijt me, Susan'', fluister ik zacht. ''Ik probeer mijn belofte niet te breken, maar dit is het enige dat me jou doet vergeten...''

Moeizaam sta ik op en wrijf met stijve vingers over mijn pijnlijke rug. Een versleten bank is niet het beste bed, maar zeker beter dan een harde vloer.

Ik staar naar het eenzame glas, reik ernaar - maar Susan flitst voor mijn ogen en ik trek mijn hand terug. Met loden voeten slof ik naar het aanrecht en eet hetzelfde saaie, muffe ontbijt als altijd. 

Ik twijfel, negeer het schuldgevoel en giet toch nog een glas whisky naar binnen om het allemaal weg te spoelen.

Ik pak mijn jas van de gammele haak en stap onder luid protest van de oude deur de koele buitenwereld in. Een lage mist hangt over het zanderige dorpsplein, tussen verspreide huisjes die samen een slaperig geheel vormen.

Na wat een eeuwigheid geduurd lijkt te hebben sta ik dan eindelijk voor het postkantoor, en de geur van verse verf prikt sterker in mijn neus naarmate ik dichter bij de deur kom.

''Deur pas geverfd. Kloppen op het raam alstublieft'', staat er op een klein bordje op de muur ernaast die je zo had gemist als je vlug keek. Drie keer tik ik met mijn knokkel op het raam.

Ik probeer mezelf te balanceren, de alcohol te overwinnen - en dan wordt de deur plotseling geopend. Ik kijk de gang in, en mijn blik dwaalt omlaag, naar een klein, schriel mannetje die mij breed lachend aankijkt. Met een trillende, knokige vinger schuift hij zijn smalle brilletje wat hoger op zijn haakneus.

''Ik ben James Woolsworth'', zegt hij, terwijl hij een bevende hand uitstrekt, die ik onzeker schud. ''Alstublieft, meneer Hamilton. Komt u verder - ik heb enorm uitgekeken naar uw komst'', zegt hij hijgerig, waarna hij terug het kantoor in hobbelt. Ik kijk de oude man na, haal mijn schouders op en volg hem zo goed en kwaad als ik kan naar binnen.

Ik laat mijn vermoeide blik door de kamer gaan. Een massief, eikenhouten bureau verbergt mijn nieuwe baas bijna, die een kreukelige envelop met een klein leesbrilletje bestudeert.

Krakkemikkige kasten die uitpuilen van de boeken, dossiers en mappen beslaan de hele linkermuur, terwijl door de rechter waterig ochtendlicht door dunne ramen naar binnen schijnt. James kijkt me aan terwijl hij naar een hoek van de kamer wijst.

Ik kijk naar de richting waarin hij wijst en zie een leren tas met schouderband.

''Daar zit je post in. Het dorp is klein dus het is niet veel, maar soms moet je wel even wat lopen. Ik zou het zelf doen maar ik ben oud en versleten, zie je...'' besluit hij terwijl hij schaapachtig naar me lacht.

''Geen probleem, chef'', antwoord ik, terwijl ik de posttas over mijn linkerschouder slinger. ''Alsjeblieft. Noem me James'', zegt de oude man me na.

De ochtendmist trekt door de gaten en scheuren in mijn broek en laat een rilling door mijn lijf gaan. Het eerste adres. ''Wayrest 1''. Ik glimlach: een dorp dat letterlijk zo klein is dat er alleen huisnummers zijn en geen straten.

Ik open de gleuf van de postbus en deponeer het kleine, bruine envelopje in de roodgelakte brievenbus. Langzaam loop ik verder, deur na deur, bus na bus: niet veel spannender of afwisselender dan mijn leven, dat zich net als mijn voeten moeizaam voortsleept.

Een lach speelt over mijn grauwe gezicht wanneer ik twee zware enveloppen in de postbus van het op een na laatste huis laat glijden. Ik kijk naar het oude dak, waar dun mos zich al als een groenig laken over de dakpannen heeft uitgestrekt.

Ik draai naar links en loop verder, mijn tred iets sneller dan het tot nu toe is geweest. In de verte zie ik een huis: waarschijnlijk het laatste adres. De ochtendmist lijkt plots te zijn opgelost: de gedachte aan de ongeopende fles thuis verwarmt me.

Eindelijk sta ik voor het erf.

Onkruid en gras schieten tussen de tegels van het pad naar de deur uit en bedekken ze hier en daar volkomen. Grijs, korsterig mos bezet het verbleekte, donkergroen geverfde hout van het hek dat de veranda omsluit. Een gordijn van dikke, stevige klimop hangt vanaf het dak naar beneden en onttrekt heel de muur links van de deur aan het zicht. Een oude, dode boom kronkelt vanuit het gazon rechts omhoog, zijn gebogen, uitgedroogde takken naar de grijze hemel reikend.

Ik slik moeizaam en betreed het erf. De mist is plots weer voelbaar aanwezig.

Meter voor meter nader ik de deur, nerveuze blikken werpend op het huis dat met elke stap verder over me heen lijkt te hangen. Ik stap voorzichtig de veranda op. Een piep of een kraak wordt ontlokt aan elke plek waar ik mijn voeten op laat rusten.

Ik open de flap van mijn tas en kom tot stilstand voor de brievenbus, bevestigd aan de stenen muur rechts van de grijze deur, waarbij de verkleuring getuige is dat de deur al vele jaren niet geopend was. Ik slik, en pak langzaam de bruine envelop. ''Wayrest'', lees ik in gedachten.

Ik kijk naar de muur: er is geen huisnummer. Ik open de klep en de scharnieren protesteren luid, waarna ik moeizaam de envelop de bus in pers. Ongemakkelijk loop ik achteruit, en kijk niet om voor ik het erf af ben.

Zogauw ik met mijn laatste voet van de laatste tegel af ben, draai ik om en zet het op een lopen, mijn posttas wild dansend aan mijn zij.

Mijn huis is het enige dat ik zie terwijl ik over het centrale plein voortsnel. De fles... ongeopend... Ik grijns breed wanneer ik mezelf voorstel, languit op de bank, met het zoveelste glas whisky in mijn vermoeide hand. Vanuit mijn ooghoek zie ik de enige plek waar ik misschien liever zit dan thuis: de lokale bar, ''De Hopper''.

Ik sta langzaam stil, kijk van mijn huis, nu zo dichtbij, naar de bar en terug. Ik glimlach schaapachtig en stel mijn koers bij richting de kroeg.

Een roestige, gebogen stang steekt boven de deur uit: als een metalen vinger wijst het naar mijn huis aan de overkant van het dorpsplein. Een breed, eikenhouten bord - een konijn met een hopplantje in zijn pootjes met daaronder de woorden, in sierlijke letters, ''De Hopper'' - is eraan bevestigd.

Ik lach om de creatieve schildering en loop de kroeg binnen.

Een warme golf spoelt vanuit mijn gezicht over de rest van mijn lichaam. De zware, eikenhouten tafels die door de ruimte verspreid zijn worden elk omringd door vier ronde, houten krukjes. Mijn zolen plakken aan de vloer terwijl ik richting de bar loop: een herinnering aan het vele bier dat ik in de zoveelste dronken bui over de planken heb gemorst.

Ik ga langzaam op een van de vele barkrukken zitten, waarvan het gepiep en gekraak de stilte doorbreekt.

''Je bent de eerste vandaag'', klinkt een zware, vriendelijke stem vanuit de deur die naar de ruimte achter de bar leidt. ''Henry'', zucht ik dankbaar. ''Je verschijnt altijd op precies het juiste moment'', zeg ik onschuldig, terwijl Henry mijn blik volgt die ik over de vele flessen in het rek aan zijn kant van de bar laat gaan. Hij lacht beschuldigend.

''Was je werk zo zwaar dat je even wat verfrissing nodig hebt?'' Ik vouw mijn handen op de bar.

''Werk of niet, je moet altijd genoeg vocht tot je nemen'', zeg ik ontwijkend. Henry slaat met de vlakke hand tegen zijn flinke bierbuik en lacht luid.

''Dat is zeker waar'', bevestigt hij. ''Een dubbele whisky neem ik aan?''

Wayrest (Nederlands/Dutch)Место, где живут истории. Откройте их для себя