Hoofdstuk XXV: eindhalte

67 7 0
                                    

Colen streek met zijn mouw over zijn prikkende ogen en keek op zijn hoede naar de deur tegenover hem.

''John?'' vroeg hij scherp, maar zoals verwacht kwam er geen antwoord. Hij stak de sigaar weer in zijn mond, stak hem opnieuw aan, zette zijn bolhoed op en klemde zijn revolver vast in zijn vuist.

Langzaam stond hij op en liep op de zwarte deur af: alert, voorzichtig, elke vezel in zijn lijf tot het uiterste gespannen. Hij draaide zich om en controleerde de kamer achter hem: toen hij daar niemand bespeurde, richtte hij zich weer op de deur.

Hij greep de deurknop vast en hield zijn wapen in de aanslag. Na een keer diep uitgeademd te hebben gooide hij de deur open en richtte zijn revolver.

''In naam der we-'', begon hij, maar de kamer was leeg: helemaal leeg, op John na.

In het licht van een enkele olielamp stond hij in het midden van de kamer, zijn rug naar Colen toe gericht, roerloos.

Colen stopte langzaam zijn revolver weg.

''John...?'' vroeg hij aarzelend, en langzaam draaide John zich om. Met wijd opengesperde ogen en een akelige grijns keek hij Colen aan terwijl hij zijn eigen wapen op het hoofd van zijn vriend gericht hield.

''Eindelijk... Eindelijk heb ik je te pakken, Lippensteler!''

Een koude bries deed John's overjasje flapperen waarna hij het dichter om zich heen sloeg. Hij wreef zijn handen voor zijn mond over elkaar heen, hijgde er wat tegenaan: maar ze koelden sneller af dan hij ze kon opwarmen en hij stak ze dus maar diep in zijn zakken.

Alleen liep hij over de verlaten, kronkelende straten van Southbridge. Het was al diep in de nacht, en John kneep zijn vermoeide oogleden stijf op elkaar: hij gaapte en keek versuft op naar de maan, die voortdurend over hem heen scheen.

John kwam net van het hoofdkantoor af, en was regelmatig een van de laatsten die vertrokken. Hij was fanatiek, dat wist hij van zichzelf, maar hij kon het niet helpen. Hij wilde zich graag bewijzen, aangezien hij net deze baan aangeboden had gekregen.

Men noemde hem een groentje, een nieuweling: maar John wilde aan hen allemaal laten zien dat hij de juiste man voor de klus was, en dat zou hij ook.

John slenterde over de zanderige weg, langs duistere steegjes en onder slanke lantaarnpalen door. Hij knipperde met zijn ogen en wilde ze sluiten, maar plots zag hij vanuit zijn ooghoek iets.

Hij stopte en tuurde het steegje aan zijn rechterhand in: eerst zag hij niets, maar toen werden langzaam twee gedaantes zichtbaar: twee gedaantes die duidelijk verwikkeld waren in een worsteling waar een leven vanaf hing.

Colen bracht zijn armen bezwerend omhoog en hield zich muisstil: hij besefte direct de ernst van de situatie.

''Rustig, John'', zei hij langzaam. ''Ik ben het: Colen MacCalmain, je partner.'' John kakelde een koude lach en deed een stap terug.

''Leuk geprobeerd, moordenaar, maar ik laat je niet een tweede maal gerechtigheid ontsnappen. De eerste keer was ik een lafaard, maar nu ik je hier weer voor me heb is dit jouw eindhalte.''

Hij trok de haan van de revolver met zijn duim naar achteren en Colen beet hard op zijn lip.

''John, je bent jezelf niet. Het huis heeft je in zijn greep. Wordt wakker, John Wolfe'', zei hij kalm, maar John lachte het hysterisch weg.

''Wat gebeurt daar?'' riep John luid, terwijl hij snel op de twee figuren voor hem afrende.

Naarmate hij dichterbij kwam, werd er meer en meer van het tafereel duidelijk. Spartelende benen gingen schuil onder een wijde, donkere jurk: twee fijne handen met smalle vingers klauwden wanhopig aan het leer van de handschoenen die twee sterke handen omgaven. Een paar felgroene ogen keek John wanhopig aan, maar ze schenen doffer te worden met elke seconde die voorbijging.

De rand van een hoge hoed blokkeerde het maanlicht, zodat het gezicht van de man achter haar een strook kolkend duister was waaronder nog net zijn mond zichtbaar was: hij grijnsde als van plezier terwijl het koord dat hij aantrok steeds diepere groeven uitschuurde in de keel van de vrouw.

John trok zijn revolver en richtte op de man: maar langzaam begonnen zijn armen te beven, zijn lippen te trillen. De moordenaar glimlachte spottend terwijl het klauwen van de vrouw minder fel werd, het spartelen van haar benen zwakker, tot ze uiteindelijk slap aan het koord hing.

John bracht een hand voor zijn mond en trok wit weg. ''Goede God...'' fluisterde hij geschokt, terwijl hij achteruit wankelde.

Een gekarteld mes blonk in het maanlicht, en de man voor hem zette het lemmet aan de lippen van de gewurgde vrouw. Met een zagende beweging sneed hij ze er langzaam af: bloed stroomde over haar kin en druppelde op haar jurk, terwijl hij haar als een soort schild voor zich hield.

John's knieën begaven het en hij zakte vol afschuw op de weg.

De moordenaar liet het verminkte lijk vallen, boog beleefd voor John en sprintte toen de duisternis weer in. De agent bleef achter met het levenloze lichaam van de vrouw van wie hij de laatste hoop was geweest: een vergeefse hoop.

Colen verzamelde zijn moed en stapte langzaam op zijn bezeten vriend af.

''Kalmeer, John. Er is niets aan de hand. Breng het wapen omlaag'', zei hij rustig, terwijl hij langzaam een hand naar de revolver uitstrekte. John stapte terug, uit het licht van de lamp.

''Halt. Halt, beest. Dit is je laatste waarschuwing!'' Maar Colen liep door, zijn hand bijna bij de loop.

''Rustig aan, John. Rustig. Alles komt goed. Geef je wapen aan mij.''

Maar John zette druk op de trekker, Colen greep plotseling de loop vast-

''NIET NOGMAALS! NOOIT!'' krijste John.

Een oorverdovende knal weergalmde door de kamer.

Wayrest (Nederlands/Dutch)Kde žijí příběhy. Začni objevovat