Hoofdstuk V: gebroken

209 12 0
                                    

De wereld is een vage vlek terwijl ik mijn zoveelste glas in één keer wegwerk. ''HENRY!'' brul ik. 

Een echoënde stem bereikt van heel ver mijn oren. 

''Marcus... te veel... misschien stoppen... huis?'' 

''NEE!'' schreeuw ik agressief terwijl ik wild met mijn arm om me heen zwaai. Ik zet een voet op de voetensteun, verlies mijn balans en val met een harde klap op de houten vloer. 

Een luide pieptoon vult mijn schedel terwijl ik probeer op te krabbelen. 

Ik voel een sterke, brede arm onder mijn oksel die me omhoog trekt. Brabbelend duw ik Henry van me af. 

''Laat me'', boer ik. ''Ik ben een volwassen man.'' 

Ik hoor Henry zuchten terwijl ik richting de deur waggel, onderweg leunend op de vele ronde tafels op mijn pad. Ik draai aan de knop, leun tegen de deur aan en val languit op de koude, harde aarde van het plein. 

Langzaam kom ik overeind, hel een paar keer gevaarlijk over, maar blijf tenslotte rechtop staan. Ik kijk naar het uithangbord, naar het konijn dat me vrolijk aankijkt.

Bespottend aankijkt.

''Dus je bent er zo een'', mompel ik dreigend, terwijl ik met zware stappen op het bord afloop. 

Ik grijp er wild naar, maar verlies mijn balans en zak op een knie. Gefrustreerd sla ik met een vuist op de grond en kom overeind. Ik spring omhoog, en weet het bord vast te grijpen. 

Met één hand laat ik los en geef het konijn een hoek. 

Ik schreeuw het uit wanneer ik het harde hout raak en mijn vingers begeven het. Als een zak aardappelen val ik op de aarde en beweeg mezelf een tijdje niet. Hoofdschuddend komt Henry de buitenlucht in gelopen en kijkt naar het zachtjes wiegende bord. 

''Ik denk dat ik die even mee naar binnen neem'', zegt hij droogjes, waarna hij het gevaarte van de haken af haalt en onder zijn brede arm mee terug de pub in draagt. 

''Verdomme'', vloek ik zacht.

Mijn voeten sloffen over het kronkelende pad door de velden: waar ik naartoe loop weet ik niet. 

Het boeit me eerlijk gezegd ook niet. 

Ik wil gewoon weg. Wegvliegen als een vogel, nooit meer omkijken en op een plek neerstrijken waar mijn verleden me niet kan najagen. 

Een treurige lach speelt over mijn lippen terwijl ik me bedenk dat beiden niet mogelijk zijn. 

In de verte, voorbij wuivend gras en wild graan, doemt er een vorm op. Naarmate ik dichterbij kom ontwaar ik een dak, een schoorsteen, een deken klimop dat er als een waterval vanaf valt: een magere boom die zijn dode takken wanhopig naar de bewolkte hemel richt. 

De takken bewegen zachtjes in de wind, als knokige vingers die mij lijken te wenken - en ik gehoorzaam. Zonder erbij na te denken kom ik steeds dichterbij, de bladeren krijgen vormen, de takken krijgen barsten, het hek om de veranda krijgt korstmos. 

Met open mond leg ik mijn hoofd in mijn nek, kijk omhoog, naar de vele ramen, de verweerde dakpannen en de zachtjes wuivende klimop. Stap voor stap ga ik verder het erf op, als onder hypnose, terwijl het sinistere huis me met een onzichtbare hand in zijn greep houdt.

De deur verspert me de weg naar de binnenkant van deze mysterieuze plek. Het huis zonder nummer, zonder adres: wie weet zonder bewoner. 

Ik strek mijn arm uit naar de deurknop maar trek hem terug. In de verte klinkt het rauwe gekras van een kraai. Geschrokken kijk ik om, naar het bos: maar dan dwaalt mijn blik vanzelf weer af naar de verweerde deur voor me. 

Onzeker sta ik daar, twijfelend, besluiteloos: dan keer ik me hard om en loop weg van het huis. De hele weg terug voelt het alsof iets of iemand me aanstaart: maar telkens wanneer ik plots omkijk zijn alle gordijnen dicht en alle ramen leeg.

Langzaam schenk ik het tweede glas van de avond in terwijl het licht van de olielamp voor me reflecteert op de ring aan mijn vinger. Verdrietig kijk ik naar het kleinood, en dan verdwaalt mijn lege blik in de net zo lege kamer. 

Ik houd de fles voor me. ''Alles heb ik verkocht om de pijn te kunnen verzachten, Susan...'' Mijn stem stokt. ''Alles... Alles behalve dit'', piep ik eruit, en ik kus het koude metaal. 

''Dit... en de knuffel van Katie.'' 

Ik pak het witte konijn en druk het dicht tegen me aan terwijl voorzichtige tranen langzaam aan mijn ogen ontsnappen. Ik kijk naar de fles en mijn arm begint te trillen. 

Woedend smijt ik het door de kamer en het breekt kapot op de muur tegenover me. De drank druipt van het versleten behang af en de fles blijft gebroken op de grond liggen. 

Ik houd mijn hoofd in mijn hand, een grimas van pijn en verdriet over mijn gezicht. 

''Katie... was ik het maar in plaats van jij...'' Ik knijp mijn ogen stijf dicht en enkele tranen vallen op mijn knieën en de grond. Ik haal schokkerig adem en kijk om me heen, gedesoriënteerd, terwijl ik de knuffel stevig tegen mijn borst druk. 

Verward staar ik naar de gebroken fles die enkele meters van me vandaan ligt, en heel even flitst mijn woonkamer in Southbridge voorbij, met de deur die nog na trilde van de woede waarmee het was dichtgeslagen terwijl de whisky van het behang droop. 

''Het spijt me, Susan... Het spijt me zo... Ik wilde het niet - als ik je die avond niet zo had behandeld - dan was je gewoon thuisgebleven... Dan zou je niet...'' Meer dan dat krijg ik niet uit mijn keel geperst, die helemaal dichtgeknepen aanvoelt.

Een waas vervaagt mijn blik. 

Ik ga zachtjes op de bank liggen, en langzaam vallen mijn zware oogleden dicht over mijn brandende ogen: alleen om zich enkele uren later wijd open te sperren op een nat kussen, met de nachtmerrie nog zo levensecht voor ze.

Wayrest (Nederlands/Dutch)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu