48. Fynn

61 11 14
                                    

De ring bleef echter zichtbaar. Om mij te zien moesten mensen goed kijken, maar om de ring te zien absoluut niet. Die leek momenteel gewoon door de lucht te zweven en zelfs licht te geven. In een opwelling deed ik hem om. Misschien dat als de ring echt aan mij vast zat, in plaats van dat het een object was dat ik in mijn handen droeg, zou hij wel mee onzichtbaar worden.

Nog voor de ring helemaal om mijn vinger zat, bevond ik me heel ergens anders dan in de achtertuin van het weeshuis.

*

Het leek alsof ik midden in een nachtmerrie terecht was gekomen. Waar ik was, was het midden in de nacht. Het was buiten donker, maar een onmogelijk felle volle maan en regelmatige bliksemschichten verlichtten de hemel zodanig dat ik precies kon zien wat er om me heen gebeurde, terwijl een hevige regenval me tot op het bot doorweekte.

Ik stond zo te zien op de centrale plaats van een klein dorpje. Om me heen stonden enkele huizen, zo ver uit elkaar dat ik tussen ze door de bergen op de achtergrond kon zien.

Het meest verrassende was echter niet wat ik op de achtergrond zag, maar wat er recht om me heen gebeurde: ik stond in een cirkel met verschillende, niet al te prettig uitziende volwassenen. Aan de overkant van de cirkel, precies tegenover me, stond een man die akelig ernstig voldeed aan de omschrijving die Lena me had gegeven van de enge gast die bij Miranda op bezoek was geweest: kaal hoofd, bruine huid, en bijzonder angstaanjagende ogen. Zelfs van deze afstand kon ik zien hoe bloedrood ze waren en hoe erg ze vervuld leken van haat. Dit was niet een man die je midden in de nacht in een donker steegje wilde tegenkomen.

Een rondje snel om me heen kijken, maakte me alleen maar banger. Met mijzelf meegeteld bestond deze cirkel uit dertien mensen, of beter gezegd wezens. Direct rechts van me stond iets of iemand die meer weg had van een weerwolf dan van een mens, en aan de overkant van de cirkel, vlakbij de man met het enge hoofd, stond iemand die leek op een vampier. En nog iets verder naar rechts stond zelfs een wezen dat wat weg had van een Cochara, al was hij duidelijk menselijker.

Toen pas keek ik goed naar mezelf. Ik was ineens een stuk langer geworden, te zien aan het feit dat ik neerkeek op mensen die eigenlijk groter waren dan ik hoorde te zijn. Mijn huid was bleker geworden en ik droeg ineens zwarte kleren. Ik hapte naar adem.

Ik was niet langer meer Fynn, ik was Miranda. Mijn lange zwarte haren, uitgebreide zwarte jurk en andere lichaamsbouw gaven het weg. Er was geen twijfel over mogelijk dat ik me nu in Miranda's lichaam bevond.

Met een schuin oog keek ik naar de ring. Wat er ook gebeurd was hier, die had er iets mee te maken. Ik zou later wel uitvinden wat precies.

Zonder dat ik iets wilde zeggen, begon ik te praten, net als de mensen om mij heen. Ik had er geen controle over. Hoe hard ik ook probeerde om niks te zeggen, de woorden rolden gewoon uit mijn mond.

'Gegroet, Machtige Leider,' klonk het in koor.

In het midden van de kring stond inmiddels een veertiende persoon. Hij was bovengemiddeld lang, dun en droeg een paarse mantel die om hem heen leek te zweven zoals lakens om een spook. Qua huid waren alleen zijn benen en zijn gezicht te zijn. Hij had een gifgroene kleur, richting grijs, en puntige lange oren. Zijn ogen waren compleet blank, er was geen pupil te bekennen. Zijn tanden waren scherp en puntig, waarbij zijn hoektanden uit zijn mond uitstaken naar buiten. Als de man met het kale bruine hoofd al angstaanjagend was, was degene die hier nu in het midden stond werkelijk waar genoeg om mensen met een zwakke maag flauw te laten vallen. Ik geloofde niet dat ik ooit al zo'n eng wezen gezien had.

'Gegroet, leden,' sprak het wezen dat dus de Machtige Leider was, wat dat ook mocht betekenen. Hij had een raspende stem. Het paste goed bij zijn uiterlijk. Daarna draaide hij langzaam om zich heen, waarbij hij naar elk van de dertien personen om hem heen wees en ze bij naam noemde. Ik onthield niet elke naam, vooral vanwege het feit dat vele namen onuitspreekbaar waren, maar een paar bleven wel hangen, zoals die van de man die Lena eng vond. Hij heette Darius.

Als allerlaatste wees de Machtige Leider naar mij. 'Morgan,' zei hij.

Instinctief wist ik dat dit geen grap was. Ik had verwacht dat hij me Miranda zou noemen, maar aan de manier waarop hij tegen me praatte, was duidelijk te merken dat hij bloedserieus was. Ik—Miranda—heette eigenlijk Morgan. De naam die ze had aangenomen voor haar werk in het weeshuis was een schuilnaam, ik voelde het gewoon.

Gelukkig bewoog en antwoordde het lichaam van Morgan uit zichzelf. Als ik dat had moeten doen, dan was het deze mensen waarschijnlijk heel snel duidelijk geworden dat er iets mis was. Nu hadden ze echter niks door en kon ik getuige zijn van wat voor duister iets ze dan ook gingen doen.

'We zijn hier vandaag bijeengekomen om een belangrijk ritueel uit te voeren,' zei de Machtige Leider. 'Als dit ritueel slaagt, zullen we een grote stap zetten richting ons uiteindelijke doel—'

En ineens was ik weer ergens anders. Deze keer herkende ik de plek meteen: het was de open plek bij Lena's boomhut.

Dit visioen duurde korter. Voor een paar lange tellen hoorde ik Lena's stem 'Help!' roepen, daarna zag ik hoe Miranda aan het morrelen was aan de boom waar de boomhut in zat. Ze had Lena bijna te pakken, ik wist het gewoon.

Net zo snel als het visioen verschenen was, verdween het weer. Nu bevond ik me op een andere plek. 

*

Dit moest ook wel een visioen zijn, want het was niet de achtertuin van het weeshuis. Om me heen was het chaos. Ik zag Cocharae en een grote hoeveelheid andere wezens die ik niet kende. Ze renden als dollen rond door een bos dat aan alle kanten in de brand stond. Bomen verkoolden links en rechts, tot het punt dat de hele hemel vol was met grijze as en rook. Alleen een grote cirkel in het midden was nog rookvrij.

De open plek, bedacht ik met een schok. Ik herkende de open plek en de twee paadjes die ernaartoe liepen. Ineens bekroop me een naar voorgevoel. Wat het ook was dat ervoor zorgde dat ik nu de open plek zag, het kon niks goeds betekenen met Miranda in de buurt van Lena.

Eén enkel geluid bevestigde mijn vermoedens. 'Fynn!' riep Lena lang en hard. Haar stem leek vanuit de verte te komen, maar dat maakte niet uit. Hij sneed net als die allereerste keer bij de rivier door merg en been. Het was duidelijk wat ik moest doen: zo snel mogelijk teruggaan naar de open plek, anders zou Lena doodgaan.

'Ik kom eraan!' riep ik zo hard als ik kon.

*

Langzaamaan verdwenen de brandende bomen om me heen en maakten plaats voor de achtertuin van het weeshuis.

Een blik opzij, door het raam, vertelde me dat Kiara terug was, en dat ze zag dat ik op het punt stond om weg te rennen. Voor ze vragen kon stellen of achter me aan kon komen, ging ik ervandoor. Zo snel als ik ooit had gerend, ging ik terug naar waar ik vandaan kwam: terug naar de boomhut, waar Lena op dit moment op het punt stond om te sterven.

Het geheimWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu