11. Ryven

13 2 5
                                    

Hurkend staarde ik naar het meisje in het vale maanlicht dat met moeite door de smog heen kwam, haar hand was gebald terwijl ze naar de lucht schreeuwde. Een erg unieke schreeuw om aandacht mee te trekken, maar het werkte.

Schoenen stampten over de grond terwijl Liris een sprintje trok naar de andere kant. Met ingehouden adem luisterde ik naar de voorbijrazende mensen. Liris schreeuwde nog wat kleurrijke woorden waarvan ik sommige niet kende, alsof ze haar hele vocabulaire afging.

Pas toen het een paar seconden stil was, durfde ik weer te bewegen. Met trillende knieën keek ik om de hoek. Liris was ergens een steeg in gedoken, haar stem nog altijd zingend in de duisternis. Gelukkig waren de wachters ook achter haar aan gegaan en was de deur nu volledig vrij.

Met een laatste blik om me heen, rende ik richting de kinderopvang. De gevangene zei dat er maar één in- en uitgang was, dat maakte het moeilijk om ongezien naar binnen te sluipen. Alle ramen waren eruit en vervangen voor metalen platen die vastzaten met bouten zo groot als donuts. Gedempte stemmen klonken vanaf de andere kant, maar het was te zacht om te verstaan. Hoe zou ik hier ongezien binnenkomen?

Vlug liep ik een klein rondje om de kinderopvang, misschien was er raam die me wel inzicht gaf op de situatie.

Gekletter van metaal klonk in de verte, het geluid kaatste rond in mijn schedel. Was dat Liris haar doen? Of was ze neergehaald. Het was moeilijk te bedenken dat het meisje gewond kon raken, doordat ze altijd deed alsof ze onoverwinnelijk was. Maar ik zag haar vertrokken glimlach wanneer ze te hard op haar voet belandde, of hoe ze soms haar ogen gepijnigd sloot wanneer haar bovenarm niet mee wilde werken. Op een gegeven moment had ik haar ook minder gezien als een gevaarlijke gevangene, maar meer als een onschuldig meisje die haar neus overal stak, al bewees ze keer op keer dat ze dat compleet niet was.

Tijdens mijn opkomende zorgen, merkte ik de zachte voetstappen niet op. Het koele wapen tegen mijn achterhoofd trok me terug naar de brute realiteit. Vanbinnen vloekte ik, want ik was nog niet eens begonnen aan mijn infiltratiepoging of ik was al betrapt.

'Handen omhoog en draai je om.'

Het koude wapen tikte tegen mijn achterhoofd en stak rustig mijn handen in de lucht.

'Draai je om,' herhaalde de stem ongeduldig. Knikkend draaide ik in mijn as, rustig bewegend zodat ik hem niet afschrok.

De man die Liris Merijn had genoemd stond met zijn wapen op mijn voorhoofd gericht, zijn blauwe ogen ijskoud. 'Bij wie hoor je?'

'Ik kwam voor Ari.' Merijn vernauwde zijn ogen, alsof hij me nu nog verdachter vond. Nerveus schraapte ik met mijn zool over de betegelde grond.

'Ari is hier niet.' Hij duwde harder tegen mijn voorhoofd, waardoor er zeker een afdruk zou achterblijven.

'Ik ben hun broer, Ryven.' Merijn raakte stil, hij beet op zijn onderlip. Zijn ogen scanden over mijn lichaam.

'Hen heeft geen broer, dat zei Ari zelf.' Ik zuchtte. Ondanks ik wist dat hen me haatte, deed het toch pijn.

'Ik weet dat hen boos is.' Gefrustreerd sloeg ik mijn ogen neer, het was nooit mijn bedoeling geweest om ons perfecte familie uit elkaar te halen.

Het deed me denken aan Liris, aan hoe ze door aan het drammen was op een leven zonder zegel. Zonder zegel was ons gezinsleventje misschien nog heel, zou Ari me niet komen te haten. Ik herinnerde me nog goed hoe mijn ouders aan het gillen waren doordat ze me niet zagen, hoe Ari begon te huilen doordat hen de situatie niet begreep. Ik was niet aan het huilen, de kamer was groot en leeg voor me op alle geluiden na.

Maar zonder zegel had ik dokter Derek niet kunnen helpen die op het punt stond om over het randje van zijn appartementengebouw te vallen, had ik Tiffa niet kunnen helpen om haar hond, haar enige reden om te leven, te vinden.

ZoekendeUnde poveștirile trăiesc. Descoperă acum