Hoofdstuk 17

2.4K 115 4
                                    

~~~ Leuke reacties :P Dit keer geen cliffhanger O:) ~~~

Ik staarde naar het schermpje van Marja's mobiel. Een drie, er stond een drie! Opluchting spoelde over me heen. Het liefst wilde ik naar de horde monsters die voor het gebouw stond lopen en luidkeels 'we are the champiogns' zingen, maar we moesten hier eerst nog weg zien te komen. Pas als we veilig en wel bij het Monstrosa-college waren, was de missie geslaagd. Nu moesten we wegglippen zonder dat iemand ons in de gaten zou krijgen. Vergeleken met wat we al habben gedaan, zou dat een peulenschilletje moeten zijn.

Ik wenkte Marja en samen slopen we naar de brandweerwagen. Geluidloos maakte Marja de deur open, stapten we in de kabine en ietsjes minder geluidloos maakte ik de deur weer dicht. Ook al klonk het dichtslaan van de deur als een donderklap in mijn oren, verderop scheen niemand het gemerkt te hebben. Terwijl wij ons gemakkelijk maakten achter in de kabine, zagen we Floris druk gebaren maken met zijn handen tegenover een paar monster. Ik hoopte vurig dat niemand doorhad dat het geen echte, oprechte brandweerlieden waren. Niet veel later liet de tweeling de brandslangen, waar zo te zien geen water meer uitkwam, liggen en holden ze naar de brandweerwagen toe. Floris kwam als eerste binnen en riep verontwaardigd: "Stomme mensen, ze waarderen onze bluskunsten niet!". Boris die zich nog geen twee tellen later in de brandweerwagen bevond reageerde hierop: "Vind je het gek? Je hebt er twee zeiknat gespoten." "Bewaar dat gekibbel voor later, straks horen ze jullie nog", fluisterschreeuwde Marja. "Hebben jullie het sein gekregen?", vroeg ik aan de tweeling duidend op het sein van Simon en Isabelle die samen met Violette op het dak stonden. Ze knikten allebei. "Waar wachten jullie dan nog op?!", riep Marja helemaal vergetend dat ze stil moest zijn.

Floris, die achter het stuur zat, startte de motor en gaf gas. Isabelle en Simon zouden zodra de motor was gestart op de brandweerwagen springen en Violette kon ernaartoe vliegen. Toen we het gebouw bijna voorbij waren, hoorde ik twee zware en één lichte bonk boven me. Ik had die grote sprong jammer genoeg niet gezien, maar wat veel erger was dat de monsters die voor het gebouw stonden dat wel hem wel hadden gezien. "Plankgas!", schreeuwde ik, "Maar wees voorzichtig met remmen en in de bochten", voegde ik er haastig aan toe. Ik wilde namelijk niet hebben dat onze passagiers van het dak af vielen. Ik keek achter ons via de rechterzijspiegel en zag dat de monsters de achtervolging hadden ingezit. De meeste renden snel. Onmenselijk snel. Maar zij hadden geen auto en wij wel. Langzaam maar zeker reden we bij ze vandaan. Bij die gedachte werd mijn hartslag iets rustiger.

Ik liet mijn adem, waarvan ik niet had geweten dat ik die had ingehouden, ontsnappen en keek weer naar de weg voor ons. Terwijl ik de omgeving aan het bestuderen was, dook voor ons uit het niets een zwarte kolkende rookwolk op. Uit de wolk stapte onmiskenbaar een demon. De demon wierp ons een dodelijke blik en rende de brandweerwagen tegemoet. Zwarte slierten rook dreven achter hem aan en de rookwolk zelf loste in het niets op. Hij droeg een zwarte knuppel met ijzeren pinnen in zijn handen. Daarna gebeurde alles heel snel. De demon zette zich af op het wegdek zijn knuppel gereed om het raam en misschien ook een van ons te verpulveren. Een oorverdovend gegil vulde de bus -ik weet niet meer wie er wel gilde en wie niet- en ik hief mijn armen beschermend op om de impact af te weren. Die impact kwam nooit.

Aarzelend bracht ik mijn armen weer omlaag. "Hoe..?", begon ik. "Geen idee", mompelde Marja naast mij. "Hee Sylvia", zei ze, "Die donkerblauwe ogen zijn echt mooi, net als mijn nichtje". Toen realiseerde ik me dat ik degene was die de impact had verkomen, die de demon van de brandweerwagen had afgehouden. *klop klop* Er werd op het raam geklopt. Ik schrok me kapot en keek opzij. Pfew, het was Isabelle maar. Boris draaide het raampje open en Isabelle klom naar binnen en zei: "Jullie vinden het vast niet erg als we hierbinnen komen chillen, want Violette en onze puppy vinden het daarboven te koud". "Hee, we zijn niet allemaal zo ijzig als jou", riep Simon door het raam heen. "Watje!", riep ze naar hem terug. Daarna zei ze tegen ons: "Jullie hadden het gezicht van die demon moeten zien toen hij de sloot in werd geslingerd, geniaal." Volgens mij deed ze hierna een poging de gezichtsuitdrukking van de demon te immiteren en wij schoten hierdoor, ondanks alle spanning, in de lach. In de tussentijd waren ook Violette en Simon de brandweerwagen ingeklommen. Laten we het erop houden dat het nu lekker *kuch* knus was.

"Violette, hoe gaat het?", vroeg Marja bezorgd. "Dankzij jullie goed. Dat was een geweldige reddingsactie, ook al was ik even bang dat levend verbrand zou worden. Hoe gaat het eigenlijk met jullie?", antwoordde Violette. Iedereen mompelde iets als 'goed' of 'oké'. Er was in ieder geval niemand gewond. "Sylivia", sprak Violette tegen mij, "diegene die me ontvoerd hadden, hadden het niet gemund op mij, maar op jou. Ze zeiden niet veel, maar het was duidelijk dat het een valstrik voor jou was, want je was de dochter Licina, Lacenia, Lecania, of zoiets." Verschillende gevoelens brachten deze woorden bij me teweeg. Allereerst was ik bang. Bang dat er iets ergs ging gebeuren. Ten tweede voelde ik me schuldig. Schuldig, omdat andere mensen in gevaar kwamen vanwege mij. Ten derde was ik nieuwsgierig. Nieuwsgierig of die L...nogiets mijn echte ouders waren en wat ze met de Daemonia te maken hadden.

Ik schudde de gevoelens voor nu van me af en vroeg aan Violette: "Behalve de demonen, wat voor mo..uh.. Vestibuli waren er nog meer?". "Serpenters en Tigrursi", antwoordde ze. Ik keek haar met een vragende blik aan en vroeg: "Wat zijn Tigrursi?". "Heb je daar nog nooit van gehoord?", vroeg ze en ik schudde van nee. "Dat zijn behaarde mensen met slagtanden, ongelofelijk gespierd, en ze grommen en brommen veel." Ik vroeg me af wat erger zou zijn: door een Serpenter in stukjes worden gescheurd of door een Tigrursus worden vermorzeld.

"Dus, geniaal meesterbrein, wat was je van plan om met deze brandweerwagen te doen?", vroeg Boris na enige tijd toen we bijna terug op het Monstrosa-college waren. Oops, dat detail had ik even over het hoofd gezien. "Uh.., we kunnen hem hier achterlaten en de rest teruglopen", opperde ik. "Tenzij iemand een beter idee heeft...". Niemand wist iets beters, dus zo gezegd zo gedaan. De laatste paar meter die we naar ons appartement liepen kon ik alleen maar aan mijn bedje denken. Terwijl we de trap opliepen discussieerden de rest of we met zijn allen in ons -Violettes, Isabelles en mijn- appartement konden slapen, maar het grootste deel van het gesprek ging langs me heen. Ik keek op de klok: het was bijna vier uur. Ik plofte op mijn bed en viel meteen in slaap.

The colour of my eyesWhere stories live. Discover now