Hoofdstuk: 6

29 4 1
                                    

Ik schrik wakker. Hijgend zoek ik naar adem. Ik sla met mijn handen in het wild, opzoek naar bewijs van leven. De angst slaat in en beverig begin ik te hyperventileren. Mijn hele lichaam trilt en het voelt alsof ik dood ga. Alles doet pijn en ik krijg mijn ademhaling niet onder controle.

Ik sluit mijn ogen om tot rust te komen. Mijn ademhaling wordt enigszins rustig en gekalmeerd blaas ik een beetje lucht uit. Beelden van eerder schieten door mijn hoofd. Ik was opgesloten, niemand kon me horen. Ik ging dood in het water. Ik weet het zeker. Ik had geen adem meer en ik kon helemaal niks doen. Ik stierf daar. Ik voelde het en ik weet het zeker.

Mijn ogen schieten open en scannen de kamer. De jongen van mijn ontvoering staat daar. De jongen met de hemelsblauwe ogen. De jongen die verscheen in mijn nachtmerrie. De jongen die me achtervolgd in mijn hoofd. Verschillende gevoelens borrelen zich op. Woedend kijk ik hem aan. Hoe durft hij zich hier te laten verschijnen.

Ik wil opstaan, naar hem toe rennen en hem slaan, maar ik kan me amper bewegen. Mijn lichaam is verdoofd van de pijn.

Met al mijn kracht zet ik me af. Ik zit nu rechtop en probeer me van het tafeltje te laten zakken. Als ik zelfstandig wil gaan staan zak ik door elkaar.

Ik klap neer op de grond en ik begin te kreunen van de pijn. Ik probeer op te staan, maar mijn lichaam stribbelt tegen. Pijnscheuten vliegen door mijn lichaam en ik begin opnieuw te rillen.

Ik laat mijn hoofd op de grond zakken en vloek zachtjes. Ik sla mijn ogen neer en probeer niet aan de pijn te denken.

De jongen heeft me de hele tijd lopen aanstaren. Hij loopt nu op me af en knielt naast me neer. "Gaat het een beetje?" Hij kijkt me met medelij aan en ik word nog bozer van deze blik.

"Ziet het eruit of het met me gaat?" Ik kijk hem arrogant aan. Wat denkt die jongen wel niet.

"Nee niet echt, daarom vroeg ik het ook." Hij trekt een wenkbrauw op en staart me lang aan. Ik vervloek de kriebels in mijn buik en kijk hem nog steeds boos aan.

De blik lijkt hem niks te doen, want hij pakt me bij mijn armen beet en trekt me overeind. Hij zet me terug op het geïmproviseerde bed en kijkt me nog steeds aan. Ik kan de kriebels niet meer aan en kijk van hem weg. Die blauwe kijkers lijken wel recht door mijn ziel heen te kijken.

Als afleiding kijk ik de kamer rond. De muren zijn dezelfde kleur als het plafond en de vloer, donkergrijs. Het verbaast me eigenlijk dat het niet wit is. Deze kleur wordt voornamelijk gebruikt om je in de war te brengen. In de muur links van mij zit een zwarte, zwaar uitziende deur met een klein raampje erin en in de muur tegenover mij een spiegel. Mijn gevoel zegt me dat het een spiegelraam is waardoor mensen achter de spiegel mij kunnen bekijken.

De jongen pakt mijn hoofd tussen twee handen en kijkt me indringend aan. "Weet je zeker dat alles goed gaat, je ziet er een beetje bleek uit." Ik knik afwezig en sluit mijn ogen. Ik wil niet met hem praten. De inspanning maakt me ontzettend moe.

Ik open mijn ogen als ik de deur open hoor gaan. Een lange man komt binnen gelopen. Zijn groene ogen lijken mij te bestuderen en ongemakkelijk zoek ik naar de jongen. Hij zit in het hoekje de kamer te bestuderen. Hij ontwijkt mijn blik duidelijk en ik voel een steek in mijn hart.

De man met de groene ogen gebaart iets naar achteren wat ik niet kan zien. Ik wil opstaan om sterker over te komen, maar mijn lichaam werkt niet mee. Alles doet nog steeds pijn.

Twee andere mannen komen binnen gelopen, duidelijk een stuk sterker dan de eerste man. De jongen in de hoek staat op en komt naast de andere mannen staan. Een zacht geroezemoes vindt plaats tussen de mannen en dan wenden ze zich weer naar mij. De lange man met de groene ogen neemt het woord. "Mijn naam is Robert en jij moet Icey zijn?" De man wacht tot ik antwoord geef, maar ik geef geen kik. Hij vervolgt zijn verhaal. "Ik ben de leider van deze groep Gifteds en jij bent hier om ons te helpen."

Het woord Gifteds schiet door al mijn gedachtes. Gelijk herinner ik wat mijn moeder vroeger altijd tegen mij zij. 'Kijk uit voor de Gifteds Icey, ze kunnen gevaarlijk zijn.' Ik schud de gedachtes van mij af. Misschien verstond ik de man niet goed. Ik bedoel Gifteds, niemand weet of ze wel echt bestaan en als ze bestaan, wat willen ze dan van mij?

"W-wat?" Weet ik uit te stamelen. De man, die blijkbaar Robert heet, kijkt me aan alsof hij me elk moment kan gaan uitlachen.

"Je komt er wel achter meisje" Grinnikend loopt de man weg. Ik kijk hem vol afschuw na. Wat moet dat nou weer betekenen.

Ineens rennen de twee andere mannen op me af en trekken mij overeind. Ik ben zo overdonderd dat ik niks kan doen.

Ik word meegenomen door de mannen en we lopen achter Robert aan. De andere jongen loopt achter ons aan en ik kijk hem aan. Hij ontwijkt mijn blik weer en lijkt meer interesse te hebben in de blijkbaar zo fascinerende vloer. Boos kijk ik van hem weg. Wat had ik dan ook van hem moeten verwachten.

Een soort vernederd laat ik mijn hoofd hangen en blijf ik door lopen, hopend dat ik ergens beter uitkom.

Ineens stopt Robert met lopen. "Jullie mogen nu wel gaan." Hij knikt met zijn hoofd naar de twee grote mannen. Ze knikken terug en lopen dan weer de donkere gangen in.

Robert komt naast mij staan en slaat zijn arm om mij heen. Ik krimp licht in elkaar. "Laat me los" mijn woorden komen er een stuk zachter uit dan ik bedoelde en je kan duidelijk de angst in mijn stem horen. Robert lacht hees en kijkt me dan weer aan.

"Icey, dit is het moment waar ik zo lang op heb gewacht en nu eindelijk gaat het gebeuren." Hij springt nog net niet op en neer en klapt in zijn handen, maar het komt in de buurt hoe enthousiast hij is.

Hij stapt naar de deur voor ons en opent hem. Hij stapt naar binnen en laat dan ons binnen. "Welkom Icey in je eigen onderzoekskamer!"

De kamer ziet er precies hetzelfde uit als de kamer hiervoor, alleen is het bed vervangen door een ligstoel met allemaal riemen en staat er een tafel met allemaal naalden, spuiten en andere doktersspullen. De kamer geeft me de kriebels en ik heb hier helemaal geen goed gevoel bij.

Ik draai me om naar de jongen en ook hij ziet eruit alsof hij een spook heeft gezien. Daarna kijk ik naar Robert die een enorme grijns op zijn gezicht heeft die ik er het liefst zou willen af slaan.

Voor ik het weet raakt mijn vlakke hand Robert. Hij deinst achteruit en zijn lip begint licht te bloeden. Hij vloekt en kijkt me dan woedend aan. Ik bedenk me geen minuut en ren de kamer uit de donkere gangen in.

Ik heb geen idee waar ik naartoe ga, maar ik moet hier weg zien te komen. Deze mensen zijn gek geworden en ik ga hier geen minuut langer meer blijven.

Ik ren als een dwaas door de gangen en kijk overal om me heen om zeker te weten dat ik niet gevolgd word. Alle gangen lijken op elkaar en na een tijdje weet ik zeker dat ik verdwaald ben. Ik ben aan willekeurige deuren aan het trekken, hopend om uit dit doolhof te komen, maar het lijkt hopeloos. Alles zit op slot of leidt weer naar een zelfde soort kamer als eerst.

Ik ren nog een paar gangen door tot ik ineens wordt geblokkeerd door de bekende grote mannen in het zwart. Ik draai me om en wil de andere kant op rennen, maar ook daar staan de mannen me op te wachten. Paniek slaat toe en ik weet niet meer wat ik moet doen.

Er zit niks anders op dan gewoon door rennen en dat is dan ook wat ik doe. Ik ren op één van de mannen af en probeer langs hem heen te rennen. Helaas grijpt de man me vast en trekt me met zich mee. Ik begin hevig te schoppen en slaan, maar niks helpt.

De andere mannen kijken me vies aan en één geeft me een stomp in me maag. Alle lucht wordt uit mijn lichaam geslagen en happend naar lucht zak ik op de grond neer. Een harde klap op mijn hoofd volgt. Alles begint te draaien en zwarte vlekken dansen voor mijn ogen.

Ik voel hoe ik word opgepakt en over een schouder word gegooid. Ik word terug gebracht naar de kamer.

In de kamer aangekomen word ik in de stoel gedrukt. Ik probeer weer tegen te stribbelen, maar ze maken me vast aan de stoel met de vele riemen. Ik trek aan me armen en benen, maar ik zit vast en kan nergens naar toe.

Wanhopig zoek ik naar de blauwe ogen. Ik weet niet waarom, want helpen hij gaat me toch niet helpen. Zijn ogen zijn alleen zo rustgevend en hoopvol, maar het maakt niet uit. Hij is er niet en ik ben nu echt helemaal alleen.

GiftedHikayelerin yaşadığı yer. Şimdi keşfedin