Hoofdstuk: 16

6 1 0
                                    

Ik loop achter de jongens de eetzaal in. Eigenlijk heb ik geen idee of we gaan ontbijten, lunchen of dineren. Het maakt me helemaal niks uit als ik maar iets te eten krijg.

Op weg naar het eten probeer ik de starende blikken van alle jongens te negeren. Gelukkig laat mijn rammelende maag me sneller lopen en ben ik binnen no-time bij het eten. Al snel kom ik tot de conclusie dat het avondeten is en laad ik mijn bord vol.

Ik loop achter Jayden aan opzoek naar een tafel. Helaas zijn er geen meer vrij en moeten we bij andere jongens aanschuiven.

Ongemakkelijk zet ik mijn dienblad op tafel en schuif aan bij een vreemde jongen. Jayden komt tegenover me zitten en geeft me een bemoedigende glimlach. Om een ongemakkelijk gesprek te voorkomen stort ik me maar op mijn eten. Al snel komt James aangelopen en komt naast me zitten. Ik voel me gelijk meer op mijn gemak.

Wanneer ik bijna klaar ben met eten wordt ik aangestoten door de vreemde jongen naast me. Eerst denk ik dat het perongeluk is, maar daarna begint hij tegen me te praten.

"Hé wat voor gaven heb jij eigenlijk. Het moet vast héél bijzonder zijn." Zijn stem zit vol sarcasme en uitdagend kijkt hij me aan. Al zijn vrienden lachen om zijn blijkbaar grappige grap. Ik weet niet wat ik moet zeggen en verslik me in mijn eten. Een grote hoestbui volgt waardoor ik wordt uitgelachen door de groep jongens.
"Kijk eens het meisje kan hoesten!" Er wordt nog harder gelachen en het liefst zou ik nu door de grond zakken.

Ik negeer de jongens gewoon en ga verder met eten. Ik durf zelfs James of één van zijn vrienden niet aan te kijken.

"Nou komt er nog wat van." Het is weer dezelfde jongen als daarnet. Ongemakkelijk kijk ik hem aan. Ik verzamel al mijn moed en spreek dan de legendarische woorden uit.

"Ik kan watersturen." In mijn hoofd klonk het veel cooler en ik kan mezelf nu wel voor me kop slaan. De jongens aan tafel beginnen weer te lachen.

"Tuurlijk kan jij watersturen en ik kan zeker vuurspuwen." Roept de jongen weer sarcastisch uit. "Hé iedereen dit meisje hier zegt dat ze kan watersturen!" Roept hij nog harder door de zaal. Gesprekken van andere tafels vallen stil en voor me gevoel kijkt iedereen mijn kant op.

"Laat haar met rust Caleb." Het is James die het voor me opneemt. Dankbaar kijk ik hem aan.

"Nee, ik wil haar nu wel eens zien watersturen. Dat wilt iedereen toch?" Roept de jongen genaamd Caleb. Vanuit de kantine is een flink gejoel te horen.

Ik kijk Caleb nu voor het eerst goed aan. Hij is een brede, gespierde, lange jongen met kort gemillimeterd haar en grijze ogen. Zijn uitdrukking is één en al macht. Angstig kijk ik hem aan.

"Laat maar zien meissie" Hij zet een glas water voor me neus neer en kijkt me triomfantelijk aan. Nerveus kijk ik van het glas water, naar Caleb en dan naar James. Moet ik dit echt doen.

James buigt naar me toe en fluistert in me oor: "Ik weet dat je het kunt, laat ze zien wat je kan!" Ik knik, half verbaasd van zijn reactie. Om me heen is nog steeds gejoel te horen.

"Oké oké, ik zal het jullie laten zien." Het klinkt overtuigder dan dat ik me voel.

Geconcentreerd kijk ik naar het glas water. Ik sluit mijn ogen en zie voor me hoe het water langzaam uit het glas om hoog komt. Met een soepele beweging laat ik het water boven het glas zweven en geef het soort bol vorm.

Op de achtergrond hoor ik hard gelach. Bang voor wat ik zal zien open ik mijn ogen en jahoor, het water zit nog steeds onaangetast in het glas. Ik zucht diep van binnen en probeer het nog een keer. Dit keer concentreer ik me op mijn ademhaling en luister ik niet naar het gelach. Eenmaal afgesloten van de buitenwereld laat ik mijn handen omhoog gaan om het water op te tillen.

Mijn ogen vliegen open als ik mijn broek nat voel worden. Verward kijk ik naar beneden en daar zie ik hoe het water uit het omgevallen glas mijn broek bedruipt. Abrupt sta ik op waardoor de tafel beweegt en een deel van het water op Caleb terecht komt.

De uitdrukking op Caleb zijn gezicht veranderd van zelfverzekerd naar afschuw. Hij staat op en grijpt me bij mij shirt. Pure boosheid is te zien in zijn houding. "Jij kan echt helemaal niks!" roept hij in mijn gezicht en dan duwt hij me van hem weg. Door de plotselinge wending weet ik geen houvast te vinden en val ik naar achteren op de grond. In mijn ooghoek zie ik James opspringen en Caleb bij me weg duwen.

Niet goed wetend wat ik moet doen blijf ik op de grond zitten. Ik zie hoe James Caleb onder bedwang houdt en op de één of andere manier maakt me dat boos. Ik kan inderdaad helemaal niks. Iedereen moet altijd mij helpen, redden.

Ik bal mijn handen tot vuisten en sta op. Caleb schreeuwt allemaal dingen naar me, maar ik luister er niet naar. Mijn gedachten zijn ergens anders.

Zonder besef duw ik James aan de kant, waardoor ik weer oog in oog sta met Caleb. Ik kijk naar de kleine natte plek op zijn shirt. De reden waarom hij zo boos is. Ik bal mijn vuisten nog harder en langzaam krimpt te vlek, tot die helemaal uit zijn shirt is verdwenen. Met één zwaai van mijn arm doe ik hetzelfde bij mijn eigen kleding.

Ik kijk Caleb weer in zijn ogen aan. Mijn mond staat in een kleine zelfvoldane glimlach en zachtjes fluister ik zodat alleen hij het hoort. "Ik kan echt wel iets." Hij kijkt me met grote ogen aan waardoor mijn grijns alleen maar groter wordt. "En laat me nu met rust." Zeg ik dit keer harder. Ik geef hem een duw naar achteren die hem een paar meter de lucht in laat vliegen. Een paar meter verder klapt hij neer op de grond en pijnlijk kreunt hij het uit.

Langzaam laat ik mijn handen zakken als ik besef wat ik hem gedaan. Ik kijk achterom naar James die me met even grote ogen aankijkt als iedereen in de zaal. Heel even voelt het goed om geen hulp nodig te hebben, maar al snel vlucht ik de zaal uit om af te zijn van de starende ogen. Ik snap helemaal niks meer van mijn gave.

GiftedWhere stories live. Discover now