[H40: Het Is (Nooit) Voorbij]

9 0 0
                                    

Mijn been zwiept in een ferme beweging naar achteren, terwijl ik tegelijk mijn achterlijf erachteraan gooi en Verbeek omverkegel. Aron roept naar me, maar ik luister niet. Ik duik op Verbeeks rug om hem buiten bereik van zijn gevallen pistool te houden, terwijl ik luister naar...de stilte.

Ik verstar. Mijn doorzeven blijft uit.

Als ik mijn nek omdraai, staan daar twee sergeanten met hun open hand naast hun hoofd: een stopteken voor alle soldaten. Eikenboom, maar ook Sergeant Weteringen stond blijkbaar al die tijd al achter me. 'Aron.'

Ondertussen bibberen de wenkbrauwen van zijn collega De Wit, net als zijn handen die twijfelend Verbeek onder schot houden. Weteringen zucht diep. 'Aron, kalmeer. We gaan Noorman niet uitschakelen.'

Aron en ik zijn nog steeds te verbaasd om te reageren. Verbeek wurmt. 'Weteringen, Eikenboom, wat is dit? Ik ben jullie luitenant! Wat is dit voor machtsgreep?'

Eikenboom vouwt haar armen ineen. Nu ik erbij nadenkt ken ik haar vaag omdat Gerritsen wel eens over haar sprak. 'Je bent verblind door wraakzucht, Verbeek. We hebben genoeg tijd verspild met jouw toneelspel.'

Weteringen knikt daarop naar Aron. 'We gaan dit anders doen. Aron, jij brengt de honden weer in beweging, dan mag je zelf Noorman bewaken tot we terugkomen. Wij nemen Verbeek wel mee tot hij afgekoeld is.'

De jongen die Aron nog is, spert zijn ogen open en laat zijn wapen zakken. 'E-Echt?'

'Waarom?' is het enige dat uit mijn keel komt. 

De tijd vertraagt als de twee officieren zonder woorden beginnen te overleggen en zelfs Verbeek blijft stil, ongetwijfeld te geschokt door deze omwenteling. Eikenboom zucht alleen, Weteringen zegt: 'Een leven voor een leven, laten we maar zeggen. Kom op, Aron.'

Verbeek sputtert tegen, maar ziet in dat hij geen overwicht meer heeft en scheldt alleen maar in zichzelf en iets over dat zijn vader 'er wel van zal horen'. Ik ben overtuigd en wenk Aron dat hij Verbeek moet boeien. Hij geeft hem over aan zijn collegae, waarna hij mij aarzelend afschermt van de tientallen wapens, al zijn ze op de grond gericht. Dan ademt hij diep in. 'KLAAR...ZOEK.'

Van beide kanten komen er honden om de hoek; sommigen draaien eerst een rondje bij Aron in de buurt, voor ze in twee groepen, drie en vier, allebei een ander spoor opzoeken. Ik onderga de geamuseerde zucht van Weteringen over mijn dwaalspoor, voordat hij en Eikenboom orders beginnen te geven. Verbeek wordt door een paar soldaten 'begeleid' en ik beantwoord zijn getergde uitdrukking onbewogen. 

'Gaat het, Overste?' Mijn blik wordt verwonderd naar Aron getrokken, die me losmaakt en me helpt mijn mitella weer om te doen. 'Ja. Ik ben oké.' 

Hij probeert het vergeten bloeden van mijn schouder te stelpen, terwijl ik zijdelinks een mondhoek van Weteringen omhoog zie schieten. Hij tikt nadrukkelijk op zijn oor, waarna Eikenboom en hij salueren. Ik salueer perplex terug, voordat ze zich omdraaien en vertrekken, zonder een woord, in twee ploegen achter de honden aan.

Ze hebben ons laten gaan.

Langzaam, als ik ze in de verte zie verdwijnen, komt het licht pas tussen de bomen door. Het lood wordt goud; nog steeds even zwaar, maar met groeiende trots en warmte. 

Aron helpt me overeind aan mijn rechterhand, die hij vast blijft houden als we beginnen te lopen, een halve dag van de grens. Hij trekt me zwijgend voort, terwijl ik aangeef waar we heen moeten en me niets aantrek van zijn verlangen naar houvast. Misschien heb ik het zelf ook wel nodig.

Zonder twijfel, zonder nadenken, gaan we vooruit over de dunne lijn die niet tussen wilskracht en waanzin loopt, maar een koord is waar we niet vanaf kunnen vallen, omdat de draden op microscopisch niveau verweven zijn met het diepst van ons bestaan. Wij zijn de overlevenden. Wij zijn in symbiose.

'Ik denk dat dit de grens is' zeg ik na een tijdje hijgend als we een niet bijster bijzondere weg over dreigen te steken. We stoppen en hij draait zijn hoofd, blijft uithijgen. Zijn gezicht gaat langzaam open: verbazing verandert in verwondering, verandert in blijdschap. 

Wat we achter ons zien is niets nieuws: oude houten zuilen, stekelig tot ze bovenin ontspruiten in een timpaan van groen dat nooit ineen zal storten.

'We hebben het gehaald.' Aron omhelst me zo strak dat hij bijna mijn arm plet; hij omhelst me alsof ik zijn laatste strohalm ben en we nog steeds acht verdiepingen van de grond verwijderd zijn. Ik zucht net zo, lach net zo, als ik hem nog even bij zijn nek grijp en met mijn voorhoofd tegen dat van hem druk.

Ik voel hem knikken als ik mijn oogleden laat rusten. God, wat ben ik moe.

'We moeten de rest vinden.' 

Zijn adem sputtert tegen mijn gezicht. Ik open mijn ogen en knik. 

Hij rent voor me uit, de weg over, waardoor ik even over mijn voeten struikel. Het geeft me nog een seconde om opzij te kijken naar de moer van het fort, daar in de verte tussen de dennen. Het is niet meer dan een dode pixel op een heuvel. 

Ik knik het toe en denk aan het zeshoekige speldje in mijn zak, als wel aan de woorden van Leroy, die alles samenvatten, zoals het hoort.

Dank je wel. Sorry. Vaarwel.

-

Notitie door auteur: 

Dat was het laatste hoofdstuk alweer (in tegenstelling tot wat de titel deed vermoeden). Bedankt voor het lezen! Hopelijk heb je er net zo van genoten als ik tijdens het schrijven.

Ik zal nog een korte epiloog toevoegen over Jannie en Aron nadat ze de grens over zijn gevlucht. (Wees gewaarschuwd: het genre is daarmee zojuist veranderd in romantiek.) En voor de liefhebber zal ik ook de liedjes op een rijtje zetten die mij hebben geïnspireerd tijdens het schrijven.

Voor nu: tot de volgende keer!

Sky_of_Umbra

-

De Mythe van de SchemeringWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu