[H13: Niet Omkijken]

8 0 0
                                    

Ik slaak een diepe zucht als ik kijk naar mijn papierwerk. Een stapel papier zou niet zo dik mogen zijn.

'Valt het je zwaar?'

Er staat een roodharige vier-oog in de deuropening.

'Kolonel' antwoord ik resoluut en ik sta even op om te salueren. 'U moest eens weten. Ik ben nooit een fan geweest van administratie, ik snap niet hoe u het volhoudt.'

'Op koffie en een aanzienlijke tijd in de boksring' verklaart hij. Ik moet lachen, half omdat ik me verbaas over zijn wederkerige luchtigheid. Hij tuurt ondertussen door zijn bril naar de kleine lettertjes van het formulier in zijn hand.

'Heb jij Kolonel Verstraeten gezien, Noorman?' zegt hij dan. 'Er zijn een aantal dingen die niet kloppen - en niet alleen aan zijn administratie.'

'Dat is serieus. Maar nee, helaas niet, kolonel.'

Hij geeft me een veelbetekenende blik. 'Misschien weten die van hiernaast het.'

Ik ga weer zitten en lik aan mijn vinger om het eerste formulier te scheiden van de rest. Mijn vinger blijft staan op het munitierapport en mijn gezicht betrekt.

Ik sta op en been zuchtend mijn kamer uit.

'Noorman, ophouden met zuchten. Dat is een bevel' klinkt het uit het kantoor hiernaast.

'Ja, kolonel. Weet u trouwens waar Majoor de Wit is?'

Het is even stil, tot Pieterszoon met zijn handen op zijn heupen in de deuropening komt staan, fronsend. 'Ik zag hem bij het paleis daarnet. Iemand van het Koninklijk Huis wilde hem spreken.'

'Oh. Ik moest het met hem hebben over de bevoorrading van het front, maar dat moet dan maar wachten.'

'Dan kunnen we allebei niet doen wat we zouden moeten doen. Verstraeten is ook foetsie. Zin in een vroege lunch, Noorman?'

Ik glimlach.

En dus zitten we in de kantine van de noordoostelijke toren, als een stel broekies die verdwaald zijn en dan maar gaan eten. De enige andere officiers tekenen iets uit op hun ronde tafel met suiker, iets dat me mijn hoofd doet kantelen.

'U bent een vlieger geweest, is het niet?' vraag ik dan.

'Ach, ja. De mooie tijden' zucht hij en zijn schouders zakken iets. 'Ik heb nog de eerste verkenningsvluchten meegemaakt in het begin van de oorlog, toen we allemaal nog dachten dat het voor de show was. Maar toen het serieus werd, besloot mijn zicht er de brui aan te geven en sindsdien ben ik geëerd met een bureaustoel onder mijn kont, in plaats van een kist.'

Hij pauzeert en ik wacht tot hij iets totaal anders gaat zeggen, iets dat ik aan voel komen. Misschien dat hij daarom wat warmer reageert dan normaal, merk ik op.

'Noorman, ik heb me altijd iets afgevraagd. Waarom zijn precies jullie vier compagnies van het front gehaald? Er mankeert niets aan jullie, zo ver ik weet.'

Ik werp een blik op de ene knipperende lamp aan het plafond die de zenuwtik van het gebouw voorstelt. Ik voel een scheur in de stoel die in mijn rug prikt.

'We hebben inderdaad niet expliciet gesolliciteerd, als dat is waar u op doelt. Blijkbaar was er dringend behoefte aan CIS'ers, genisten, medici en andere ondersteuning.'

Hij knikt en zet zijn koffie neer, likt een restje van zijn bovenlip. Er blijft nog een druppel in zijn snor zitten. 'Eerlijk Noorman, waar zie je me voor aan? Je kunt het ook in code zeggen, als je je daar fijner bij voelt.' Dan moet ik toch glimlachen en tik twee keer met mijn vingerkootje op de tafel om de start van een bericht aan te geven, waarna ik mijn hoofd schud. 'Ik ben eerlijk, Kolonel. Ik ben ook maar opgeroepen zonder mijn inbreng, al is het me een eer om de Koninklijke Familie te dienen. Persoonlijk denk ik dat Zijne Majesteit zijn vrouw graag wil geruststellen door voor haar bekende officiers aan het fort te stationeren.'

Pieterszoon fronst wat geamuseerd, maar voor er een droge opmerking over de tafel kan rollen als een kluit takken in de woestijn, klinkt er achter hem: 'Pieterszoon. Verstraeten is terug van zijn overleg met de Generaal-Majoor. Je kunt naar hem toe.'

Kolonel Verbeek staat met zijn armen op zijn rug bij onze tafel. Ik sta op en salueer naar de breedgebouwde, kalende man. Hij heeft maar één oor, maar hij wil niemand vertellen wat er gebeurd is. Er worden grappen gemaakt dat hij het zelf gedaan zou hebben omdat zijn vrouw te veel aan zijn hoofd zeurde.

'Hmm...' zegt Pieterszoon dan. 'Het ziet ernaar uit dat ik klaar ben met lunchen. Ik spreek je nog wel, Noorman, en laat me je niet meer betrappen op zuchten.'

Ik knik hem toe, 'Nee, kolonel', en zie hoe hij wegloopt en Verbeek gaat lunchen. Op zijn weg naar de gang passeert mijn hogere een andere officier, die ik pas even later herken. Ik krijg een déjà-vu als hij zijn dienblad tegenover me neerzet. Alleen deze keer gaapt hij in plaats van me een van zijn brullend-gletsjerijs-blikken toe te werpen.

'Noorman.'

'Pieter.'

Dan kijkt hij toch even fronsend op. Ik zet mijn bekertje koffiedrab neer. 'Je ziet er moe uit.'

'Heisenbugs.'

Bugs zijn fouten in de programmeercode. Verder kom ik ook niet. 'Aha.'

Er hangt een lange stilte aan een loshangende kabel aan het plafond. Graaf eet zijn broodje op, terwijl ik mijn bezoek aan mijn kantoor blijf uitstellen en mijn bekertje heen en weer wieg. 'Sorry,' zeg ik dan en ik kijk op. 'Ik had je geen spion moeten noemen.'

Hij snuift, maar houdt zijn opmerking voor hem. Ik blijf er verbaasd nog even op wachten, maar blijkbaar is het daarmee klaar, dus begin ik over iets anders.

'Heb je het al bijgelegd met Gerritsen?' vraag ik zacht. Hij pakt zijn koffie met twee handen beet, lijkt nauwelijks verbaasd dat ik daarvan afweet. Hij wacht even om aan te geven dat hij me nog steeds niet aardig vindt. 'Ja. We hebben het bijgelegd. Wat voor communicatiespecialist zou ik zijn als ik dat niet voor elkaar kreeg?' zegt hij droogjes en hij neemt nog een slok.

'Een goede, ben ik bang' zeg ik droogjes terug. Ik aarzel even, voordat ik zeg: 'Het kon echt niet, wat je tegen haar zei. Je leek Tom wel. Alweer.'

'Ja, dat weet ik' zegt hij licht geïrriteerd. 'Het was stom van me en ik heb mijn excuses aangeboden. Ik was chagrijnig die dag. Ik kon niet met de kinderen met de portofoons klooien, terwijl me dat wel was beloofd. Al weken. Timmermans vond het opeens toch geen goed idee.'

Ik steun zuchtend op mijn hand. 'Die ouwe chagrijn. Heeft zeker geen kinderen.'

'Jawel. Hij ziet ze alleen nooit.'

Ik wieg nog eens mijn beker heen en weer; de koffiedrabslak kruipt over de bodem. 'Kijk ons nu. We passen op de dochter van de Koning. Ik had nooit gedacht dat ik dat ooit nog zou doen.'

'Ik ook niet.'

Ik hoor iets kraken; het ijs is terug. Hij heeft het over mij.

'Noorman, ik moet weer eens aan het werk' zegt hij, terwijl hij opstaat.

'Pieter, alsjeblieft, luister nou...'

'Nee Niek, laat nou maar!' snauwt hij. 

Hij zucht alsof dat al het leven uit hem heeft gezogen. 'Ik wil het niet horen' zegt hij, zachter dan ik had verwacht. Krakend. Uitgeput. 'Er is iets gebroken, Niek. Ik vertrouw jou niet meer. En ik weet niet waarom Leroy dat wel doet, maar ik kan het niet.'

We zouden de aandacht hebben getrokken van de met suiker spelende officiers, ware het niet dat ze zijn vertrokken, hun chaotische landschap achter zich latend. Alsof er een mortier is ingeslagen.

'Pieter...' zeg ik zachter, maar hij onderbreekt me.

'Werk ze, Majoor Noorman.'

Hij laat me achter onder het flikkerende lichtje dat me uitlacht.

-

De Mythe van de SchemeringWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu