[H8: Defensief]

17 1 2
                                    

De volgende keer dat ik Pieter spreek, gedraagt hij zich enigszins professioneel, aangezien buiten de kantine de wetten van 'je mond houden en toch wel doen wat je meerdere zegt' gelden. Bovendien zou het zijn imago als communicatiespecialist nogal schaden als hij dat niet zou doen. Grappen alom over comspeccers die niet kunnen 'luisteren'.

Ik zit in het kantoor van Pieterszoon, die net is vertrokken om te vergaderen met zijn collegae uit de andere torens. Als ook de overige Majoors koffiepauze gaan houden, tik ik Pieter op zijn schouder. Hij doet vragend zijn koptelefoon af.

'Graaf. Hoever ben je met die roulatiesystemen?'

Hij kijkt me lang aan. 'Bijna klaar, Majoor. De achterdeur is bijna af. Niemand heeft enig idee wat ik aan het doen ben, zoals altijd.'

Ik zucht mentaal over ons het verschil in onzichtbaarheid. 'Als we maar kunnen klooien met de roosters. Ik heb mensen nodig.'

'Morgen. Ik moet ook nog doen alsof ik met de architectuur bezig ben.'

'Prima' zeg ik en ik duw mezelf van zijn bureau af. 'Koffie?'

Hij fronst vervreemd. 'Ik haal het wel.'

Ik haal mijn schouders op en ga weer zitten, slaak dan toch die zucht die ergens vastzat.

Even later loop ik samen met een van de broertjes de Wit over de hoge muur tussen de noordelijke en de noordwestelijke toren. Gewoon omdat ik hem wilde zien. De jongen op de toren. 

Hij was blij verrast dat ik hem op kwam zoeken. Het lijkt erop dat ik nu in ieder geval één iemand heb gevonden die mij enige mate vertrouwt; een geluk bij een ongeluk. 

Aron de Wit loopt zo lichtvoetig dat het wel een scout moet zijn, maar het vormt een spookachtig contrast met de zware kringen onder zijn ogen. Hij is na een aantal weken bij de kamppsych weer aan het werk. 

'Aron, welke broer van Tom de Wit ben jij ook alweer?' vraag ik.

'Ik ben van een andere moeder. De jongste daarvan.'

Ik vraag me af hoeveel de Witjes er eigenlijk rondlopen in het leger; ik kwam ze op de Academie ook al tegen. Alsof hij mijn vraag kan horen, zegt hij: 'We waren ooit met acht en mijn vader heeft ook nog een broer met kinderen in het leger.'

'Het lot van iedereen die de Wit heet. Zelfs als je er eigenlijk geen bent.'

We lopen langs twee sergeants die patrouilleren langs de rand. De zon reflecteert via de zwarte lopen van hun geweren als ze zich omdraaien.

'Goedemorgen. Nog geen scouts van Prins Victor gespot?'

Een die ik herken als Otto van Kampen antwoordt vrijwel meteen. 'Goedemorgen Majoor. Nee, geen spoor van hen hier.'

'Goed. Blijf alert.'

'Ja, Majoor' zeggen de twee nu in koor en ze gaan weer verder. Jonge de Wit kijkt hen na. 'Die Otto is gedreven, ik denk dat hij het ver gaat schoppen.'

We zijn inmiddels aangekomen bij de noordoostelijke toren en groeten een paar wachtmeesters en marechaussees die bevelen uitgeven aan sjouwende soldaten. Ik bemoei me ermee, zegt iets over waar een aantal kratten beter heen kunnen gaan. Iets over het verbeteren van het luchtafweergeschut.

'Goede soldaten zijn niet altijd goede officieren' hervat ik ons gesprek daarna.

'Vindt u zichzelf een goede soldaat?'

Daar moet ik om lachen. 'Uitkijken, de Wit.'

Hij kijkt echter afwezig voor zich uit. 'Als u een betere soldaat was geweest, dan was ik er misschien niet meer geweest.'

Mijn glimlach verdwijnt even, maar dan pak ik vriendschappelijk zijn nek beet en kijk hem aan. 'We hebben alleen elkaar, broeder. Beloof me dat je hetzelfde doet voor een andere soldaat als het moet.'

Hij knikt en ik sla hem nog een paar keer op zijn schouder, voordat ik mijn hand uitstrek naar de deur van de toren. 

'Als er iets is dat ik ooit voor u kan doen...'

Ik denk even na. 'Als je me soms wat van de roddels uit die Noordwest van je zou kunnen vertellen, ben ik al blij.'

Hij schiet in de lach, maar dan schrikt iets in zijn ogen. Het verzacht in iets vormbaars en gewilligs. Mijn eerste pion. Hij steekt zijn hand naar me uit. 'Afgesproken.'

Als we de toren binnenlopen, komt de rooie kop van Pieterszoon de hoek om. Ik ben meteen alert: zijn gezicht staat strak, alsof er een wals overeen is gereden. We groeten hem, maar staan stil, omdat het ernaar uitziet dat hij iets te zeggen heeft.

'Noorman.'

'Meneer.'

'Naar mijn kamer, nu.'

'Ja, meneer.'

De breedgeschouderde officier is al langs mij heen gelopen voordat ik heb geantwoord. Ik knik jonge de Wit toe en steek loodrecht van Pieterszoons pas de hal over. Daar vind ik Gerritsen en Barends; een van onze collega's onder Pieterszoon.

'Wat is er aan de hand?'

Ze kijken van elkaar naar mij, voorzichtig. Gerritsen zucht zacht. 'Divisie 2. Meer weten wij ook niet.'

Ik ga tegen de muur staan, armen over elkaar, starend uit het ronde raam aan de overkant van de hal. Het kijkt uit over het paleis; een witgrijze bruidstaart met scheve etages en zonder de twee plastic poppetjes, maar wel nog steeds met een roodgele vlag op de top.

Een vlag die nog niet eens bestond ten tijde van zowel Koning Leroy's als Victors huwelijk.

'Kijk, daar zijn ze' zegt Majoor Barends. Ik draai mijn hoofd naar Graaf die achter Pieterszoon aan beent en we volgen hen -min Gerritsen want die valt onder Timmermans.

In de kamer van onze hogere gaan we aan de lange zijden van een kleine tafel zitten.

'De Kolonels en ik komen net uit onze vergadering' begint Pieterszoon. 'Generaal de Hoog heeft besloten om divisie 2 onder het commando van Generaal-Majoor Bloemen te plaatsen. Ze zijn nu op weg naar het paleis.'

Mijn mond weet ik net niet open te laten vallen. Barends constateert het hardop: 'Divisie 2 is een ander corps.'

Stilte.

'Kolonel. Hoeveel verliezen hebben we geleden?' vraag ik te hard.

Pieterszoon stuurt een waarschuwende blik naar mij, zijn ogen priemend als altijd. Ik kijk weg, kaken op elkaar.

'We hebben 5,000 man verloren de laatste weken, waarvan 3,000 bij divisie 2' legt hij uit, vouwt zijn handen in elkaar. 'Het feit blijft: met een halve divisie kun je geen oorlog voeren. Daarom komt De Generaal samen met divisie 2 hierheen en versterkt divisie 3 de oostelijke frontlinie.'

We verwerken een seconde of vijf de doden. En de implicaties ervan.

'Dat is fijn voor de nachtrust van de koningin, maar wie vult dan het gat van divisie 2?' vraagt Graaf schor. Hij schraapt zijn keel.

Pieterszoon kijkt hem lang aan, langer dan gepast, want hij krijgt iets zijn strot niet uit. Graaf staart onbewogen terug.

'Niemand. We gaan tijdelijk het defensief in.'

-

De Mythe van de SchemeringWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu