[H9: Fysieke Training]

11 1 0
                                    

Na een aantal minuten begint mijn adem plakkerig te smaken en mijn keel uit te hollen, een teken dat mijn vetverbranding aan de gang is. Honderd laarzen stampen om me heen de modder onder zich door, in een kudde van zweet en gehijg. We werken alle bladeren en alles dat zich op het bospad zou kunnen bevinden de grond in, ware het niet dat zoveel herrie waarschijnlijk al het leven al heeft weggejaagd.

Naast me loopt de jonge slungel die ik ontmoette in de kantine en nu beter ken als Luitenant Alex Smidt. Hij mag dan lange benen hebben, maar toch rent hij niet harder dan ik. Misschien heeft zijn hart te veel moeite met al het bloed meters ver in elke richting te pompen.

Onze kudde steekt een weg over, of in ieder geval iets dat breder en rechter is dan ons kronkelende bospad. We zitten niet ver van de grens; deze weg tekent voor 100 kilometer een streep door het landschap, waar ons buurland de vergankelijke loofbomen verruilt voor sparren en dennen. Alsof de constante van eeuwig groene bomen nog niet genoeg was, loopt er ook geen enkele rimpeling meer door het landschap daar, waardoor je kaarsrecht het niets in rijdt. Ik verbeeld me dat ik daar loop, met geen enkel vooruitzicht en een leeg hoofd, zodat ik dan al mijn energie kan richten op het lopen van nog 12 kilometer.

'Kom op, de Jong, ik heb je harder zien lopen dan dit' roept Graaf - vanzelfsprekend voorop - waarna hij verder gaat met het scanderen van een of ander padvindersliedje.

Als het pad versmalt, houden we onze pas in - onwillig om ons ritme kwijt te raken - en vertrouwen op de persoon voor ons. Onze sliert slingert over de heuvels alsof we een berg termieten zijn, tot we aankomen bij de hoofdtermiet, onze koningin met de rode kop.

Pieterszoon klokt ons, waarop een paar schor juichen om een wel of niet gehaald persoonlijk record. (Ik niet in ieder geval, maar daar had ik me jaren geleden al bij neergelegd.) We lopen nog vijfhonderd meter uit, voor we bij een meertje met wat flessen water onze adem hervinden. Een paar wisselen hun uniform in voor een jas van ijskoud water, terwijl Dokter de Wit naast me komt zitten.

'Morgen, de Wit.'

'Morgen, Noorman.'

Een lange tijd is de vermoeidheid te aanwezig om een gesprek te voeren en kijken we maar naar de gekken die zich te water hebben gestort, waaronder de Graaf en zijn vrienden. Ze dobberen wat in het rond, tot een van hen Graaf onder water trekt en er een lage lach over het water schelt. Graaf slaat terug, maar mist. 'Kom op, Graaf, ben je een mietje of zo?' lacht er een. Ze stoeien een eind weg, totdat ze er genoeg van hebben en Graaf het water uit loopt. 

Het ziet ernaar uit dat hij belachelijk veel wijnvlekken heeft, maar in werkelijkheid is het wat anders.

'Koop nu uw kaartjes, Graaf stelt zijn littekens tentoon' kraak ik en ik schraap mijn keel. De Wit kijkt afwezig op en fronst dan. 'Elke keer weer denk ik wat een wonder het is dat hij nog leeft. Dat hij weer 100% kan bewegen, zelfs. De contractie van de huid was niet misselijk en die transplantatie...' hij schudt zijn hoofd. 'Ik kan alleen maar concluderen dat hij geluk had dat hij zo jong was.'

Ik ga achteroverliggen met een zucht, alsof Graaf mijn leven zo vermoeiend heeft gemaakt en niet een heuvel-op-heuvel-af hardlooptocht van twintig kilometer. 'Ook een wonder dat Gerritsen nog leeft trouwens. Geen bom heeft haar omver gekregen.'

De takken boven ons zijn puntig en kaal, alsof ze ervoor zijn gemaakt ons van aanvallen van boven te beschermen. Wie wint: doorns versus bommenwerpers.

'SWAT'ers zijn prima commando's, schijnt het' zegt hij en hij krabt wat aan zijn zwarte krullen. Ik laat zijn woorden op me inwerken terwijl een pimpelmees zijn korte arsenaal op ons afvuurt. Dan lach ik kort. 'Oh, nu opeens wel, Dokter Bekrompen?'

Hij glimlacht. 'Ik had het echt niet verwacht. Niemand echt, denk ik. Ik hoor toenmalig Kolonel de Water nog: 'Het is onvoorstelbaar, werkelijk onvoorstelbaar wat deze dame heeft geflikt! Zeg eens dat ik ongelijk heb! Zeg het me!''

Ik schiet in de lach om zijn toegeknepen stem en de quasi-wijze manier waarop hij al zijn vingers tegen elkaar gedrukt houdt: een naadloze imitatie.

Voor ons klinkt nog een plons van een uitgeruste soldaat die dan ook maar een duik neemt. Alex komt boven en wrijft met zijn handen over zijn lange gezicht. Echt, alles is lang aan die gozer.

'Jij zag het wel aankomen' vervolgt hij dan. 'Maar jij ziet vrijwel alles aankomen. "De oren en ogen van Noorman" nemen alles waar.'

'Mensen zoals jij zullen altijd nodig zijn, de Wit, wie dit conflict ook wint. Ik ben maar een omhooggevallen scherpschutter. Ik kan alleen maar levens nemen, niet geven.'

Ik loop zonder op antwoord te wachten naar Alex, die verderop zit uit te hijgen.

'Daar ben ik het niet mee eens en je weet waarom' roept hij me na, maar ik antwoord niet.

-

De Mythe van de SchemeringWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu