[H3: Overplaatsing]

29 1 1
                                    

In de verte steekt het fort uit als een ingedraaide bout, opgeheven op een grasrijke heuvel. Kapitein Gerritsen steekt haar nek achter de rugleuningen van de pick-up uit om door de voorruit te kunnen kijken en slaakt een hoge kreet. 'Het is ook eigenlijk niet normaal, hè? Ik blijf me erover verbazen hoe groot het is. Waar hebben ze al die ruimte voor nodig, vraag je je af.'

Ze krijgt geen reactie, ook van mij niet; het enige dat verandert is dat Majoor de Wit quasi-stoïcijns aan zijn mouw aan het klooien is en omhoogkijkt met die diepbruine ogen van hem. De zucht moet ik er zelf bij verzinnen, of hem zelf slaken, maar daar heb ik geen zin in vandaag.

Gerritsen blijft gewoon babbelen en tilt daarmee de loden stilte op die wij uit gemakzucht op onze borst laten liggen. Dat werkt voor de Wit duidelijk alleen als iedereen dat doet.

'Kun je alsjeblieft even je mond houden, Gerritsen?'

De officier draait dramatisch langzaam haar hoofd om bij de botte stem van haar gelijke en zoekt bij ons om verdediging of uitleg. Ik geef haar het laatste door nauwelijks merkbaar en zonder haar aan te kijken een horizontale lijn over mijn keel te gebaren.

'Oh. Sorry, de Wit. Ik was helemaal vergeten dat...Je broer bij de marine en...' fluistert ze dan dof, waarna ze de stilte toch maar laat neer dwarrelen en zichzelf naast me neer laat vallen. De rest van de rit blijf ik naar mijn kapotte handen staren, hobbelend net als de andere drie lappenpoppen.

Na een paar uur worden we abrupt naar voren gelanceerd, wat Luitenant Graaf ruw uit zijn dutje doet ontwaken.

'Controlepost' klinkt er van voren ter uitleg.

Graaf pelt zichzelf van de Wit af en gromt iets over de rijkunsten van de kolonel, waar ik als enige smalend om moet glimlachen. 'Overste Wagenmaker rijdt liever in een tank, heb ik mij laten vertellen.'

'Gelijk heeft hij' zegt Gerritsen.

Een kale man van de koninklijke marechaussee klimt de wagen in en vraagt om onze identificatie, terwijl ik even de blik opvang van de blauwogige aan de overkant. Ik vraag me af of de communicatiespecialist net iets totaal anders heeft verstaan dan ik gezegd heb, om daarna te concluderen dat hij me misschien toch niet meer mag. Iets dat misschien terecht is.

'Is dit de enige controlepost, meneer?' vraagt Gerritsen dan. Ze merkt wat loszittende haren bij zichzelf op en bindt de asblonde bos opnieuw bij elkaar terwijl ze wacht op zijn antwoord.

'Mijn collegae bij de poort zullen u nog eenmaal controleren, mevrouw.'

Ze denkt even na, alsof deze informatie voor ons onzichtbare implicaties heeft, en knikt begrijpend, al heeft de marechaussee ondertussen alleen oog voor de papieren van de Wit.

'Voor het geval ik in die 500 meter in een spion van Prins Victor ben veranderd' bromt de Wit terwijl hij aan zijn kroeshaar krabt. De controlepostmedewerker geeft hem zijn identificatie weer terug.

'Voorzorgsmaatregelen, meneer' dekt hij met één woord -al is het onnodig- de lading en het antwoord.

Bij de tweede zoek-de-verschillen-c.q.-abnormaliteiten is zelfs Gerritsen gestopt met praten omdat de dertig meter hoge muur van het fort ons onderdanig maakt. Als de poort opengaat, is dat effect nog sterker. 

Om ons heen pronken grindpaden met symmetrische heggen, planten en bomen die helemaal niet voor dit klimaat gemaakt zijn, een fontein van twee verdiepingen hoog die ingelegd is met gouden ringen en een haag van rozenstruiken die uitkomt op een hectare grasveld met vijver.

Met zijn allen hebben we onze koppen bij elkaar gestoken om tussen de stoelen door te kunnen turen naar al deze weelde.

'Ik was even vergeten dat hier al ons geld is gebleven' constateert Graaf fluisterend. Naast hem beaamt de Wit dat met een korte keelklank, die wordt afgekapt door - nogmaals - het natuurkundige principe van traagheid, waardoor we tegen het oppervlak voor ons klappen.

'We zijn er' luidt de overbodige melding van de luitenant-kolonel. Graaf wrijft zuchtend over zijn voorhoofd en is de eerste die uitstapt, gevolgd door Gerritsen, de Wit en ik. Overste Wagenmaker brult bevelen om in formatie het grindpad over te knarsen richting de delegatie die ons staat op te wachten op de sneeuwwitte trappen van het koninklijk paleis. 

Als we in een rij voor Hare Majesteit en de Prinses staan, saluerend en al, stelt onze hoogblonde Overste ons één voor één voor, beginnend bij zichzelf.

'Luitenant-Kolonel-Ingenieur Frederik Wagenmaker meldt zich; Constructiegenie.'

'Naast mij staat Majoor Yannick Noorman; Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance.'

'Majoor Dokter Tom de Wit; Medische Dienst.'

'Kapitein-Ingenieur Lilian Gerritsen; Pantsergenie.'

'Eerste-Luitenant Pieter Graaf; Communicatie en Informatiesystemen.'

Hare Majesteit knikt beleefd en vriendelijk, maar ik zie geen enkel teken van geruststelling ontstaan, waardoor de volgende zin van Wagenmaker ietwat hol aandoet.

'Deze officiers en ik zijn hier speciaal voor geselecteerd en zullen de monarchie met ons leven verdedigen. Zo waarlijk helpe mij, God almachtig.'

'Dat zweer ik' echoën we hem atheïstisch na. 

De koningin weet er nog een glimlach uit te persen. 'Ik dank jullie allemaal voor jullie loyaliteit in deze moeilijke tijden. Wees alstublieft welkom op fort de Halve Maan.'

'Dank u, Uwe Majesteit.'

Wagenmaker benadrukt nog eens hoe vanzelfsprekend dat is en ik merk ondertussen dat haar woorden niet gelogen waren: haar groene ogen worden ontsierd door wolken van donkere kringen. Haar dochter oogt levendiger, maar die heeft geleerd haar enthousiasme in toom te houden en knijpt in haar moeders hand. Als ik kon, had ik geglimlacht.

Als we bezig zijn met het uitladen van onze bepakking en onze meerdere druk aan het overleggen is met een plaatselijke, in donkerblauw gestoken Kolonel, moet Gerritsen het overduidelijke kwijt. 'Ze lijken niet erg blij met ons te zijn.'

Ik sjor met Graaf wat aan een kist munitie en loop achteruit, struikel bijna over een groef in de laadbak. Ik sis als ik besef dat ik mijn vingers onnodig aan het martelen ben. Dat was niet mijn beste idee.

'Ik zou ons ook niet vertrouwen als ik hen was' zegt Graaf dan met een blik zo vlijmscherp dat ik me afvraag of hij soms het grasveld er zo kaarsrecht mee heeft gemaaid. Ik negeer zijn vijandigheid en loop naar de plek die ons aangewezen wordt door een roodharige Kolonel die zich voorstelt als Pieterszoon. 

Als we hem voorbij zijn, zetten we de kist neer en hervat ik het gesprek terwijl ik enkele keren met mijn handen wapper. 'Bang voor herhaling, maar dan aan deze kant van de linie' vul ik hem aan. 'Ik begrijp haar wel.'

Ook de Wit ontdoet zich puffend van een lading geweren en slaakt een zucht. 'Maar ze hebben ons toch nodig, dus ze zullen het ermee moeten doen.'

Gerritsen beaamt dat afwezig en staart naar de fontein, waar de Prinses en een handvol jonge kinderen verstoppertje aan het doen zijn. Het doet haar zuchten. 'Bovendien weet ik niet of ik op dit moment terug wil naar het front.'

We laten de rest van het gesjouw over aan onze compagnies en staren naar de toekomst van ons land met gevouwen armen.

-

De Mythe van de SchemeringWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu