21

53 4 1
                                    

Pov. Cara

Zodra we ver genoeg van de circustent af zijn, ploffen we neer op het dorre gras van vermoeidheid. Ik wil verder rennen maar mijn voeten doen het niet meer. "En nu?", vraag ik buiten adem. "Verder zodra we weer kunnen rennen", antwoordt Mila hijgend. Ik knik. Rennen is inderdaad de enige optie, ook al schreeuwen mijn voeten het uit van de pijn. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. "We moeten door", zegt Mila zuchtend. "We hebben maar tien minuten voorsprong." Als ik probeer op te krabbelen word ik tegengehouden door Dana. "Nee", zegt ze kort maar dwingend. Ik kijk haar vragend aan. "Hoezo?", vraag ik verbaasd. "Als we nu met zijn allen wegrennen als kippen zonder koppen, zal ze ons grijpen." Mila kijkt Dana woedend aan. "Wat moeten we dan doen?!", sneert ze haar toe. "Opsplitsen." Mijn ogen worden groot. "Opsplitsen?", ik herhaal stamelend haar vraag. Ook Mila lijkt verbaasd. "Ja, je hebt me wel gehoord." Huh? Is Dana gek geworden. Het angstzweet breekt me uit. Ik wil niet alleen verder... Ik durf niet alleen verder. "Als we nu met zijn allen verder gaan zal Grietje ons alle drie grijpen. Maar ze kan niet overal tegelijk zijn. Als we opsplitsen hebben meer mensen meer kans om te overleven",  beantwoordt ze mijn verbaasde blik. Eigenlijk klinkt het als een logisch plan, maar toch voel ik me er niet fijn bij. "No way!",   gilt Mila. "We blijven hoe dan ook bij elkaar." Dana zucht geïrriteerd dan kijkt ze me doordringend aan. "Caar...", begint ze poeslief. "Wat vind jij er van?" Mila kijkt me bang aan. "Caar...", fluistert ze. Ik slik. "Uhm... ik...", stotter ik. Wat moet ik zeggen? Ik moet een kant kiezen... Als ik kies voor Mila wordt Dana woedend... Maar als ik kies voor Dana precies het omgekeerde. En alleen verder gaan durf ik echt niet. Maar.... Ik maak snel een keuze. Dana heeft wel gelijk. En een boze Dana is echter enger dan een boze Mila. "Sorry Mila", zucht ik. Ze kijkt me met grote ogen aan. "Dana's idee heeft de meeste kans op overlevenden." Abrupt staat Mila op, en loopt weg. "Miel, wat ga je doen?", vraag ik geschrokken.
"We moesten toch opsplitsen? Nu red ik mijn eigen hachje!", haar ogen schieten vuur. Ze kijkt nog een keer om. En dan rent ze weg.
"Sorry", fluister ik haar na. Een traan rolt over mijn wang. Toch heb ik het juiste voor ons gekozen.

Pov. Mila

Ik ren, en ik ren. De tranen stromen over mijn wangen. Waarom? Waarom verraadt ze me alweer? Ik blijf rennen. Opeens struikel ik over iets en val ik met een klap op de grond. Ik wrijf pijnlijk over mijn kin. Een straaltje warm bloed drupt op mijn hand. Ik ga rechtop zitten. Mijn lichaam zit onder de krassen en schaafwonden. Alles doet pijn. Toch moet ik door. De tien minuten zouden wel al voorbij zijn. Snel kijk ik wat me heeft laten struikelen. Een stalen pijp. Als ik op probeer te staan snelt er een sterke pijn door mijn been. Ik bijt op mijn lip om het niet uit te schreeuwen. Snel sta ik op. Ondanks te pijn begin ik te rennen. Richting de grote achtbaan, de plek waar we binnen kwamen. Ik haat haar, ik haat Dana. En Cara ook. Hoe noemt die bitch zich mijn beste vriendin te noemen. Ik struikel, en val met een doffe klap neer op de grond. Mijn gehuil wordt als maar harder en ik begin een klagelijk geluid uit te stoten. Een deel in mij zegt dat ik het moet opgeven. Cara heeft me verraden, Lize is dood, en het feit dat als ik hier al uitkom ik in een psychische inrichting wordt gestopt. Ik denk aan mijn ouders. Heb ik wel gezegd dat ik van ze houd toen ze weggingen. Ik weet het niet meer.. De gedachte dat ik ze nooit meer zal zien doet pijn. "Waarom zijn jullie er nooit voor me!" Ik bal mijn handen tot vuisten en sla ze op de grond. Pijnlijk schud ik met mijn handen. Abrupt sta ik op. Ik moet door, ik moet mijn ouders nog een keer zien. Met ze praten. Zeggen dat ik van ze houd. Ik begin te rennen. Mijn onregelmatige ademhaling brandt in mijn keel. Ik probeer de pijn te verdringen. Verstand op nul, en rennen.

Na een minuut of vijf rennen kom ik aan bij de grote achtbaan. Een vlaag van opluchting gaat door mijn lijf. Ik ben bijna bij de uitgang. Ik trek een sprintje langs de achtbaan. Langzaam zie ik uit de mist de spijlen van het hek opdoemen. Ik ben er bijna. Als ik bij het hek aankom ga ik snel met mijn vingers langs de tralies. Waar is die verdomde opening. Hier is hij. Al struikelend wurm ik me door de opening. Ik ben eruit. Plotseling zie ik felle lichten. "Mila?", hoor ik een bekende stem. Het is Jacob. Ik storm huilend op hem af, en klamp me aan hem vast. Jacob staat er verward bij, door de omhelzing. Maar het kan me niets schelen. "Wat is er gebeurd? Waar zijn de anderen? Jullie ambulance was van de radar verdwenen, ik maakte me zorgen." Als een malle vuurt hij vragen op me af.
"Ik ben ontsnapt", snik ik. De tranen stromen over mijn wangen. "Opeens was de ambulance weer in het pretpark. En Lize en Julia zijn dood. Maar Grietje liet ons tijdelijk vrij. En toen wilde Dana opsplitsen... En ze zijn nog binnen. Ik moet ze helpen." Een hele horde politieagenten en hulpmedewerkers staan inmiddels om ons heen. Jacob kijkt me verdwaasd aan. "Rustig ik kan je amper verstaan, wat deed Grietje? En wie zijn er dood?"
"Lize en Julia. En de anderen zitten nog binnen", jammer ik. "Jacob, je moet naar haar toe." Ik proef de zoute smaak van mijn tranen. "Jij kan met haar praten." Ik veeg mijn neus af aan zijn zwarte jas, maar hij lijkt er geen erg in te hebben. "Wat? Ik?", stamelt hij. Hij legt zijn handen op mijn schouders en neemt me inspecterend op. Snel wenkt hij twee ambulancebroeders. "Mila, je ziet er belabberd uit. Je moet naar het ziekenhuis."
"Nee!", begin ik te schreeuwen. "Nee, ik moet ze helpen!" Ik voel twee stevige armen om mijn schouders. "Nee dit kan niet!" Ik begin te spartelen en de armen pakken me nu om mijn middel vast en tillen me mee. "Nee!" Maar het gillen en spartelen helpt niet. Ik heb de kracht niet meer om me los te wurmen. Ik moet me overgeven. Mijn schouders schokken van het snikken. Voorzichtig wordt ik een ambulance ingetild. "Jacob!", snik ik uit. Hij kijkt me aan met een blik vol emotie. Woede, verdriet, angst en gemis. "Jacob! Je moet je zusje tegenhouden!" Bij de woorden je zusje blijkt er een soort besef bij hem door te dringen. Het is zijn zusje. Vastberaden rent hij op het hek af. Een paar mensen proberen hem nog tegen te houden maar hij is al door het hek. "Stop in naam der wet", roept een politieagent hem nog na. Ik glimlach flauwtjes. Hij doet wat hij al lang had moeten doen. Dan ontfermt de ambulancebroeder zich over me. "Ga maar even op de brancard zitten. Je bent verwond, kan je aanwijzen op welke plekken het pijn doet."
"Overal", zeg ik zachtjes. "Maar moet ik zeggen waar het het meeste pijn doet?"
De ambulancebroeder knikt. Bibberend wijs ik een paar plekken aan. Mijn opengereten nek, mijn borstkas en mijn enkel.
De ambulancebroeder geeft een knikje naar zijn collega die de deuren van de ambulance dicht zwaait en gaat voorin zitten.
"We brengen je nu naar het ziekenhuis", zegt de ambulancebroeder die naast me zit rustig. "Ga maar even liggen."
"Met de ambulance?", stamel ik. Ik begin te snikken. "De vorige keer deed ik heel even mijn ogen dicht en we waren weer in het pretpark." Ik begin te schokken en te hyperventileren. "Ik wil niet", hijg ik. Ik hoor de sirenes van de ambulance aangaan. Blauw licht valt door een klein raam naar binnen. "Ik wil niet in mijn eentje terug." Ik hap huilend naar adem. De ambulancebroeder rommelt wat tussen zijn spullen, en pakt een spuit met een fluoriserend geel goedje erin. "Wat gaat u doen?", vraag ik bang. Hij prikt de spuit in mijn bovenarm en spuit de vloeistof erin. Alles om me heen wordt wazig, zwarte vlekken bedekken mijn zichtveld. "Slaap zacht." Dat is het laatste wat ik hoor voordat ik door het duister wordt opgeslokt.

Sorry voor het lange niet posten. Ik had het heel druk. Als je dit hoofdstuk leuk vond, laat even een reactie of stem achter. En tot het volgende hoofdstuk dan maar.

X- Anouk

Lach je doodWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu