Proloog

252 4 1
                                    

20 JAAR GELEDEN

Glimlachend voerde een moeder haar eenjarige dochter. Haar hand zweefde zigzaggend door de lucht, terwijl ze het geluid van een eend imiteerde. Het kind klapte in haar handen en opende haar mond om de met pap gevulde lepel te verwelkomen.

Geen van tweeën sloeg acht op de twee ogen die door het matte glas naar binnen tuurden. Een argwanend gezicht was bijna niet te onderscheiden in de duisternis waarin hij zich bevond en enkel het licht van de flakkerende kaarsen op tafel verried zijn aanwezigheid.

De man stond er bijna iedere avond, hopend eens tekenen te kunnen zien die zijn angstvallige vermoeden bevestigde. Zijn aandacht was louter gericht op de gebeurtenissen die zich binnen de stenen muren voltrokken, waardoor hij te laat de voetstappen achter zich opmerkte. Op het moment dat hij een reflectie in het matte glas zag en zich om wilde draaide, raakte iets hards zijn voorhoofd. Hij zakte direct in elkaar en keerde nimmer terug.

Die nacht veranderde alles in het leven van de kleine Alesana. Nooit meer zou ze door haar moeder gevoerd worden, noch zouden er wantrouwende ogen naar binnen turen.

. . .

VANDAAG DE DAG

Alesana kwam vermoeid overeind toen ze iets hoorde tikken. Ze wreef de slaap uit haar ogen en keek om zich heen. Haar blik werd gevangen door een oranje schijnsel dat achter het raam flakkerde.

Gealarmeerd beende ze op het venster af, bang dat er iets in brand stond. Ze deinsde achteruit toen het glas van kleur veranderde. Porselein rinkelde toen ze met haar achterwerk tegen een tafeltje stootte.

Een donkere schim kwam door de ruit heen. Alesana was zo verstijfd van angst dat ze niets kon doen dan staren. Had haar laatste uur geslagen?

De oranje gloed werd feller en de schim werd kleiner en herkenbaarder, totdat ze de vorm van een vogel kon onderscheiden.

Het hield zijn kopje een beetje scheef en zei met krassende stem: 'Volg me, Alesana, hoedster van het Binnenste Woud.'

Alesana was zo verbijsterd dat de vogel tot haar sprak dat de gekleurde zeepbellen die plotseling door de lucht zweefden haar in de eerste instantie niet eens opvielen. De bellen werden steeds groter, hun kleurenpatroon werd steeds feller en afwisselender, hoewel er geen lichtbron was die het kleurenspel tot leven bracht.

Ten slotte waren er alleen nog maar zeepbellen. Ze tilden het verbijsterde meisje op en brachten haar naar buiten. De raaf sloeg zijn vleugels uit en snelde tussen de bellen door. Sommige botsten tegen zijn snavel aan, maar op wonderbaarlijke wijze knapte geen van alle.

De deels houten en deels stenen huizen werden steeds kleiner, tot zelfs het koninklijk paleis de afmetingen van een paddenstoel kreeg. Ondanks de grote hoogte waarop Alesana zich bevond, was ze niet bang te pletter te vallen. Haar angst was in haar kamer achtergebleven en ze was kalm en genoot van de wind door haar haren en de prachtige kleuren, die zo helder waren dat een menselijke hand ze nooit zouden kunnen voortbrengen.

Ze staken de graslanden over, volgden de zilveren rivieren en overzagen de woeste Moren, gehuld in schaduwen, doods en donker. De bellen minderden vaart en heel langzaam zakte Alesana naar beneden. Zodra ze besefte waar ze zou landen, maakte paniek zich weer van haar meester. Met haar handen greep ze om zich heen, maar ze vonden geen houvast en ze viel steeds harder naar beneden. Haar gil doorkliefde de lucht, maar kwam abrupt tot een einde toen ze in een bed van zacht gras landde.

Ze stond niet meteen op. Haar brein leek ze te zijn verloren bij haar val, maar de raaf cirkelde boven haar en herhaalde ongeduldig: 'Volg me, Alesana, hoedster van het Binnenste Woud.'

Alesana stond op en volgde de vogel. Ze liepen om een indigoblauw meer heen, kropen onder een doornbos door en beklommen een steile helling om bij een kleine spelonk aan te komen. Het ontbrak Alesana aan een besef van tijd en ze voelde zich vreemd, alsof emoties hier niet waren toegelaten.

De vogel wipte de spelonk binnen en Alesana volgde hem. Haar voetstappen galmden door de duisternis, maar het duurde niet lang voordat ze een licht zag. Het licht werd helderder en helderder, zo fel dat het leek alsof tegen de zon in keek. Haar ogen brandden en ze schreeuwde het uit.

Badend in het zweet werd Alesana wakker. Ze hijgde zachtjes en het duurde een tijdje voordat ze besefte dat er geen gevaar dreigde. Het was een droom.

Maar geen gewone droom. Van kindsbeen aan bezocht deze droom haar. Het was zo levensecht en tegelijkertijd zo onrealistisch dat ze zich ontzettend verward voelde. Na het ontwaken was ze doodmoe, alsof ze geen momentje echt geslapen had. Een vermoeidheid die nog dagen duurde, volgde, en hoe ouder ze werd, hoe meer Alesana ervan overtuigd raakte dat het helemaal geen droom was, maar iets anders. Ze wist niet wat en durfde er ook niet over te praten. Door de dood van haar moeder had ze het gevoel alsof mensen haar met medelijden gadesloegen en misschien dachten ze wel dat ze gek was geworden. Dat het verdriet haar tot waanzin had gedreven.

Alesana geloofde daar niet in. Ze had de dood van haar moeder allang een plaatsje gegeven. Ze was niets meer dan een vage herinnering, die enkel was opgebouwd uit de vertelsels van anderen. Ze wist niet hoe haar moeder eruit had gezien, noch hoe haar stem klonk.

Toch wenste ze dat er iets als een moeder in huis was geweest, want haar vader werd nerveus als ze over haar droom vertelde en ze snakte naar een uitleg.

Ze wist zeker dat die er was, maar het was de vraag of ze ooit iemand zou ontmoeten die het haar zou uitleggen, voordat ze niet meer badend in het zweet wakker werd, maar echt door een vurig licht werd verteerd.

Hunters ✔ [Nederlandse versie]Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu