Hoofdstuk 1

137 11 175
                                    

Het is laat in de avond als Mía op haar bed ligt. Haar linkerarm heeft ze met een boog boven haar hoofd liggen en haar hoofd ligt een klein beetje schuin naar de muur naast haar. Terwijl ze zo ligt en op haar slaap wacht, houdt ze haar ogen gesloten. Het is vervelend als het tijd is om te gaan slapen, maar de slaap totaal niet komt. Ze is helemaal niet moe. De minuten tikken voorbij totdat deze veranderen in uren. Zelfs na die uren zit ze nog steeds boordevol energie. Waarom dat zo is, weet ze niet. Heel graag zou ze willen slapen, want het is al erg laat. De nacht is inmiddels al even aangebroken en in de ochtend moet ze er weer vroeg uit om haar moeder te helpen. Gefrustreerd doet ze haar ogen open. Ze staart doelloos naar het kale, houten plafond boven haar. In haar hart voelt ze een onrust die ze niet plaatsen kan, maar aan haar vader kan het niet liggen. Wel dan? Het is inmiddels iets minder dan een maand geleden dat haar werd verteld dat haar vader er niet langer meer is. Drie weken, om precies te zijn. Hoewel zij heel verschillend waren in uiterlijk, konden ze toch altijd heel goed met elkaar overweg. De gesprekken waren vaak boeiend en ook vooral vol gezelligheid, maar zo nu en dan, wanneer het nodig was, hadden ze het ook over onderwerpen die zeer serieus waren en niet al te vaak besproken werden. Grotendeels vanwege haar moeder. Zij was immers degene die er minder blij mee was als ze het over serieuze zaken hadden, zoals Wezens, werelddelen en politiek. Zelf kon ze er nog amper wat over voorstellen, want het enige wat ze kent zijn de verhalen van haar vader. Dat is dan ook de reden waarom haar moeder liever niet heeft dat ze zich bezighoudt met zulke zaken. Als ze te veel hoort over de wereld buiten het dorp, is haar moeder ervan overtuigd dat zij ervandoor zou gaan. Hoewel ze moet beamen dat die aanname niet geheel ongegrond is, gezien haar karakter, vraagt ze zich weleens af waarom het zo erg zou zijn om het dorp te willen verlaten. Ze begrijpt niet wat er zo erg is aan het willen ontdekken van de wereld. Om te zien wat er nog meer leeft.

Vader vond het dan ook niet erg om verhalen te vertellen over wat hij had meegemaakt of had gezien, omdat hij zich er zich van bewust was dat zij geen Wells is, in tegenstelling tot hijzelf en haar drie broers. Soms denkt ze dat haar moeder niet wil dat ze weggaat, omdat ze dan echt de enige Elf zou zijn in de stam. Volkomen logisch, zelf vindt ze het ook lastig om anders te zijn, maar ze zou veel liever hebben dat haar moeder wat meer open zou zijn betreft zulke onderwerpen. Altijd moet ze het er bij haar uit peuteren, wil ze echt meer te weten komen. Vader betrok haar echter veel meer bij zaken als haar moeder niet in de buurt was en dat waardeerde ze dan ook enorm. Hij behandelde haar niet meer als een klein kind van tien jaar oud. In tegenstelling tot de rest, die dat overigens nog steeds doet. Hoewel het nu alweer drie weken terug is dat hij is komen te overlijden, moet ze bekennen dat ze hem onbewust wel erg mist. Het is geruststellend dat de band met haar drie broers goed is, zodat ze zich toch niet helemaal alleen voelt in huis. Toch zou ze willen dat de band met haar moeder hechter zou zijn, omdat ze toch van hetzelfde soort Wezen zijn. Dat moet toch iets betekenen?
Een diepe zucht rolt over haar lippen en opnieuw sluit ze haar ogen. Slaap. Slaap. Slaap. Dat is het enige wat ze denkt, in de hoop dat ze daardoor daadwerkelijk in slaap valt. Diep haalt ze adem door haar neus om het vervolgens via haar mond weer uit te ademen. Dit doet ze een aantal keer achter elkaar op een rustig tempo. Tot haar opluchting voelt ze de slaap langzamerhand dichterbij komen. Een kleine glimlach verschijnt op haar gezicht als ze beetje bij beetje verder wegvalt. Weg naar dromenland.

Haar rust is echter voor korte duur, want ze slaapt net een paar minuten als een luide knal van buiten de muren flink laat trillen. Direct schiet ze overeind in haar bed en slaat ze de dekens van haar af. Zonder te treuzelen schiet ze in een lange broek met daarboven een kort truitje. Daarna snelt ze vlug door haar slaapkamerdeur naar de overloop. Daar treft ze Ko aan, die in zijn krijgerskleren loopt.
'Ko, wat is er aan de hand? Wat was die knal?' vraagt Mía geschrokken en kijkt op als ook Ezra voorbij komt gelopen.
'Maak je geen zorgen, Mía. Voor je het weet is het opgelost,' antwoordt Ko zelfverzekerd en loopt de trap af naar beneden.
'Wat moet er opgelost worden dan? Misschien kan ik wel helpen,' zegt ze en glimlacht zelfverzekerd terug naar hem.
Afkeurend schudt Ezra zijn hoofd.
'Praat haar niks aan, Ko,' zegt hij terwijl hij hem aankijkt. 'Wij moeten dit doen. Ik weet dat je denkt dat extra hulp goed is, maar Mía moet hier blijven.'
Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt Mía verontwaardigd naar Ezra.
'Hallo, ik sta hier hoor. Mocht je dat niet doorhebben,' zegt ze wat geïrriteerd. 'En waarom mag ik niet mee? Ik weet nog steeds niet wat jullie gaan doen en wat het probleem is.'
Ezra zucht en antwoordt: 'De Tenebris heeft onze stam aangevallen, Mía. Ik wil niet dat je gewond raakt of erger. Je blijft hier, net zoals moeder. Die heeft zich al verscholen in het luik bij de schuur. Daar moet jij ook heen.'
'Ik weet dat je het goed bedoelt, Ezra, maar ik wil graag helpen om tegen ze te vechten,' vertelt ze. 'Laat me alsjeblieft helpen.'
Ezra schudt vastbesloten zijn hoofd. Mía zucht.
'Jullie denken allemaal dat ik nutteloos ben of zoiets. Het is echt buitengewoon belachelijk!' roept ze boos en gaat de trap af naar beneden.
Ze hoort haar broers nog wel iets zeggen, maar wat precies kan ze er niet uit opmaken.

Mía Laire: Een Gloednieuwe WereldWhere stories live. Discover now