Hoofdstuk 11

2 0 0
                                    

Na ruim twee uur gevlogen te hebben, landt Mía na Ginía en voor Milo op een hoge rots die uitsteekt ten opzichte van de andere rotsen op de berg.
'Weet u zeker dat het hier is, Ginía?' vraagt Mía twijfelachtig.
Voor hen staat de berg vol met allerlei soorten bomen en struikgewas, zover als het oog reikt. Toch is dat niet datgene dat haar laat twijfelen, maar de dichte mist die er hangt.
'Ja, het is hier,' antwoordt ze. 'Als het makkelijk te vinden was, zou ze nooit rust hebben.'
'Dan hoop ik maar dat het huis of gebouw te zien is tussen al die bomen en deze mist.'
'Dat er niks te zien is, betekent niet dat er niets is. Het is duidelijk verder op de berg. We lopen er vast tegenaan als we gewoon vanaf hier gaan lopen.'
Milo zucht en begint dan te lopen.
'Ik hoop maar dat jij gelijk hebt, Gin, en niet Mía.'
Ginía zucht hoorbaar geïrriteerd en rolt met haar ogen. Opnieuw gaat zij voorop als ze het bos in lopen, aangezien zij de weg weet. Na drie meter lopen is de rots achter hen waar ze op stonden al niet meer te zien. Milo en Ginía kan ze ook alleen goed zien als ze goed dicht bij elkaar lopen. Ze vraagt zich af of deze mist toevallig is of dat het hier altijd zo mistig is. Het is een wonder dat Ginía de weg kan vinden met deze mist. zelf was ze waarschijnlijk al lang verdwaald geraakt met deze omstandigheden. Geschrokken kijkt Mía voor zich als Ginía plots struikelt. Ze valt op de grond en Mía kan nog net zien hoe ze van een kleine helling van nog geen vijf meter naar beneden rolt. Mía en Milo kunnen echter niet zien waar ze nu is, vanwege de dichte mist.
'Ginía?' roept Milo en samen lopen ze voorzichtig de helling af.
Mía fronst als ze een grinnik hoort.
'Ja, ik ben oké, Milo,' hoort ze Ginía dan antwoorden vanuit de mist onder hen. 'Dit was gewoon mijn snelle weg naar onze bestemming.'
Nu is het zowel Mía als Milo die fronst. Ze kijken elkaar kort aan en lopen dan de laatste meter naar beneden. Nu zien ze wat Ginía bedoelt. Met haar rug zit ze tegen een muur, gemaakt van oude, verkleurde stenen. Mía kijkt omhoog en ze trekt haar wenkbrauwen op uit verbazing.
'Ja, hoog he? Het is bizar!' zegt Ginía als ze Mía naar de hoogte van de muur ziet kijken.
Het enige wat ze doet is knikken als Ginía rustig op staat van de grond.
'Laten we naar de deur gaan,' stelt Milo voor.
Met zijn drieën lopen ze langs de muur op. Ze moeten goed uitkijken waar ze lopen, want de muur staat dicht op de helling en boomstronken zijn pas laat te zien door de hangende mist tussen de bomen. Uiteindelijk gaan ze eerst drie hoeken om voor ze uiteindelijk bij een enkele, ronde houten deur komen. Mía laat haar ogen over de deur glijden en verder omhoog over de muur tot waar het overgaat in een dak. Het huis is nog net niet zo groot als de hoge bomen van het bos eromheen. De buitenmuren van het huis zijn kaal en grijs en onderaan het huis is te zien dat de klimplanten van het bos over het huis beginnen te groeien. Zo zijn de stenen her en der bedekt met de bladeren van deze klimplanten. Het oogt niet lelijk of onverzorgd, maar het is juist heel erg mooi en adembenemend om te zien. De ronde houten deur ziet er net zo kaal uit als de muren en is ook overduidelijk oud, maar tegelijkertijd lijkt het nog steeds een stevige, goed werkende deur. Ze ziet hoe Ginía een stap zet richting de deur en de deurknop vastpakt om de deur te openen, maar Milo legt een hand op haar schouder en vraagt of hij het mag doen. Ginía laat hem en met een vuist klopt Milo drie keer op het hout van de deur, waarna hij net zoals Ginía weer een stap naar achteren zet. Ze merkt wat spanning op tussen de twee, maar heel lang kan ze daar niet bij stilstaan, want al snel vliegt de ronde houten deur voor hen open.

Voor hen verschijnt een wat oudere vrouw met lange, bruine haren die sierlijk, maar krachtig naar achteren zijn gebonden. Ook heeft ze een mooie, rode jurk aan waarbij de voorkant tot haar knieën komt en de achterkant tot de helft van haar onderbenen. Schoenen draagt de vrouw niet, ziet ze, maar op de vloer ligt dan ook een dik wollig tapijt en de kans is vrij groot dat dit de reden is waarom de vrouw geen schoenen draagt.
'Kan ik jullie ergens mee helpen?' vraagt de vrouw.
Milo, Ginía en Mía kijken elkaar even aan om al zwijgend af te stemmen wie het woord gaat nemen en uiteindelijk is het Ginía die het woord besluit te nemen.
'Ja, wij komen namens de leider van de stad Urbe Vitae, de thuisstad van de Elementa Elfen,' begint Ginía te vertellen. 'We zoeken naar een brouwsel of iets dergelijks voor een zeer belangrijke missie. Daarvoor wilden wij u graag om hulp vragen.'
Het is al gauw duidelijk voor Mía dat de vrouw even moet nadenken, maar al snel begint ze te spreken.
'Hm, oké. En wat is dit dan voor missie waarvoor jullie mijn brouwsels of één van mijn andere specialiteiten nodig hebben, mijn beste Elfjes?' vraagt ze met een nieuwsgierige maar toch ook mysterieuze ondertoon in haar stem terwijl ze hen alle drie één voor één in de ogen aankijkt.
Dan is het Milo die haar vraag beantwoord: 'We hebben het nodig voor onze missie waarbij we naar een dorp van Mensen moeten gaan om wat gedane schade te herstellen of te beperken. Dit moet zonder dat ze ons herkennen.'
De nieuwsgierigheid van de vrouw groeit zichtbaar en al snel vraagt ze verder: 'Bij de Mensen, nietwaar? En wat hadden jullie dan precies in gedachten? Wat hadden jullie van mij willen hebben dat jullie zou kunnen helpen voor deze zeer belangrijke missie, zoals jullie het noemen?'
'Nou, we willen niet dat de Mensen ons herkennen zodra we dat dorp binnenlopen, omdat wij, Elementa Elfen, juist het probleem zijn in deze situatie. We zaten eraan te denken ons te vermommen als Mensen, zodat we binnen kunnen komen en daarna kunnen onderzoeken wat we kunnen doen om de situatie op te lossen,' vertelt Ginía, vlug naar Milo kijkend die eigenlijk op het punt had gestaan weer het woord te nemen.
Een geamuseerde glimlach siert de lippen van de vrouw, waarna ze kort knikt.
'Goed dan. Daar heb ik wel wat voor. Al is dat niet zonder prijs, natuurlijk.'
'Met andere woorden, u wil er iets voor terug?' vraagt Milo wat wantrouwend, die nu weer het woord neemt voordat Ginía dat kan doen.
'Jazeker,' antwoordt ze, nog altijd met dezelfde glimlach, 'maar maak je geen zorgen. Het is niets ernstigs wat ik van jullie wil.'
'En wat is het dan precies wat u van ons wil?' vraagt hij, nu met een zachte zucht.
De vrouw trekt haar wenkbrauwen op.
'Nou, nou, nou. Niet zo gehaast, jongeman. Kom eerst maar eens binnen voordat we verder praten. Hier buiten is er veel te veel kans op ongewenste oren en ogen.'
De vrouw stapt opzij waardoor er voor hen ruimte vrij komt. Eén voor één lopen Mía, Ginía en Milo langs haar naar binnen waarna de ronde houten voordeur achter hen wordt gesloten. Voor hen uit loopt de vrouw vervolgens door de gang naar een kamer die vrij veel kenmerken heeft van een woonkamer. Het is een zeer kleine kamer met een eveneens een kleine tweezitsbank in de hoek met daarover wollen dekens. Ervoor staat een robuuste houten tafel met daarop brandende kaarsen. Er staan nog twee stoelen in de kamer van hetzelfde materiaal als de bank met daarop ook weer wollen dekens. De muren zijn dezelfde stenen als die van aan de buitenkant, maar dan droog, schoon en warm omdat het zich binnen het huis bevindt. Het huis wordt verwarmd door een brandende open haard in de hoek van de kamer. Op de open haard zijn wat voorwerpen gezet, al heeft Mía niet genoeg tijd om te kunnen zien wat het is. Wel ziet ze grote gevulde kasten die deze kamer scheiden van een andere ruimte hiernaast. Als ze goed kijkt, lijkt ze iets van hout achter de kasten te zien.

Mía Laire: Een Gloednieuwe WereldWhere stories live. Discover now