Vier sterren aan de hemel - Zeven

179 33 19
                                    

Water, overal om me heen. Het is koud, ijskoud. Ik trap en spartel, maar niks lijkt te helpen. Lucht... ik krijg geen lucht! Waar is boven? Mijn longen schreeuwen en branden. Ik krijg geen lucht meer. Help me! Dan zie ik het licht, dat me omarmt, alsof het me gemist heeft. Eindelijk! Boven! Ik ben vrij, maar er zit wat voor, iets glazigs. Ik ga naar boven en stoot dan tegen het ijs. Ik sla tegen het ijs aan, maar het beweegt niet mee. Waar is het gat?

Ik probeer te zwemmen. Ik zie mensen boven me. Ik hoor een stem. 'Harper?' Ik herken die stem. Een mannenstem.

Weer probeer ik lucht te krijgen, maar er is alleen maar ijswater. Ik voel mijn lichaam niet meer. Mijn handen zijn bijna dood. Mijn hart slaat nauwelijks meer. Ik ga dood. Help... me...

'Harper?' zegt die stem weer. 'Harper, haal adem.'

Maar ik kan niet ademen, er is geen lucht! Alleen maar water!

Ik geef op. Ik kan niet meer níét ademen. Ik open mijn mond en adem.

Lucht.

Gillend werd ik wakker. Ik lag weer in bed, je zat naast me. 'Gaat het?' vroeg je weer. Je had het zo vaak gevraagd. Je hand raakte mijn schouder aan. Meteen schoot er een rilling door me heen

'Raak me niet aan,' zei ik.

Meteen trok je je hand terug, alsof ik je een elektrische schok had gegeven.

'Het is middernacht,' zei je. 'Je hebt lang geslapen. Had je een nachtmerrie?'

Ik antwoordde niet. Gisteren had je me geholpen, maar vanaf vandaag was het weer jij versus ik. Niet jij en ik. Ik moest je niet en ik wilde niet dat je in de buurt kwam. Je moest weg hier!

'Ga weg,' fluisterde ik.

Je zei niks. 'Ga weg!' schreeuwde ik toen. Waarschijnlijk had je niet verwacht dat ik zo'n kracht nog had en om eerlijk te zijn was je niet de enige. Ik schrok van mijn eigen stemgeluid. Zonder nog wat te zeggen, stond je op en vertrok.

Ik ging weer liggen en ademde diep in een uit, alsof ik bang was dat de zuurstof zou ontsnappen als ik dat niet deed. Met iedere ademhaling voelde ik me dieper wegzakken in een slaap. Toen ik wakker werd, stond er weer een bord met eten voor me klaar op de stoel waar je eerst had gezeten.

Ik had besloten dat ik toch wel ging eten. Het had geen zin om mezelf te verhongeren. Het zou jou geen plezier doen en mij ook niet. Uiteindelijk had ik alleen mezelf er maar mee.

Met tegenzin, omdat het bed zo lekker warm was, stapte ik onder de lakens vandaan en pakte het bord op. Ik rook eraan, maar rook niet heel veel. Het was ook niet warm... Het was een salade. Het eten van een salade had ik altijd moeilijk gevonden, geen idee waarom precies. Op de een of andere manier bleven de blaadjes sla en de ingrediënten niet op de vork. Het smaakte altijd waardeloos.

En ook deze keer was ik aan het worstelen met mijn eten, waardoor ik met elke hap, maar weinig binnenkreeg. Ik probeerde de slablaadjes en komkommertjes naar binnen te werken. Het smaakte smaakloos en ik vroeg me af waar je dit vandaan had. Uit de supermarkt of zelf gemaakt? Mogelijk wilde je niet weer een dure maaltijd aan mij wijden, aangezien ik het de vorige keer schilderachtig door de kamer had gesmeten. Daar was je vast niet heel blij mee.

Mijn lichaam deed pijn. De schrammen en sneden leken te ontsteken en met elke klop voelde ik de wonden meepulseren. Ik lag op bed, want dat was alles wat ik kon doen. Mijn lichaam deed ontzettend veel pijn en ik wilde niks anders dan liggen.

Waarschijnlijk kwam je een paar keer kijken, maar ik had het te druk met mezelf om er echt wat van te merken. Ergens halverwege de dag kwam je terug met een aspirientje. 'Hier,' zei je. 'Voor de pijn.'

De Kleur van DuisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu