Vier sterren aan de hemel - Tweeëntwintig

81 15 5
                                    

Twee weken later was de longontsteking gezakt en voelde ik me beter. Of nou ja... ik zou me beter moeten voelen, maar in werkelijkheid, deed ik dat niet. Ik voelde me nog steeds belabberd. Ik wilde niet langer meer opstaan en ik voelde niks meer voor je spelletjes om te leren.

Ruim negentig dagen weg. Ik had ondertussen de wereld rond kunnen gaan in een luchtballon, maar dat zat er niet in voor mij. Ik had in negentig dagen vier of vijf keer een poging gedaan en het mislukte elke keer weer. Ik had alles geleerd en nog kon ik niet uit deze shitzooi komen! Waarom kon ik hier niet weg?

Ik wilde het niet nog een keer proberen. Wat had het voor zin? Mijn ouders hadden waarschijnlijk toch niet naar me gezocht, ze misten me waarschijnlijk niet eens. Wie miste me wel?

Zou jij me missen?

Ik zuchtte. Was dit hoe het zou zijn? Ik voelde me niet heel anders dan ik me thuis vaak voelde. Had jij me bevrijd voor een tijdje? Had je me gelukkig gemaakt? En had dit alles... me weer gemaakt zoals ik was?

Jij had het door. Jij wist het. Je had het gezien. 'Harper,' zei je. 'Harper, je moet echt uit bed komen. Je ligt hier al bijna drie weken, zo is het genoeg geweest.'

Het was me eindelijk gelukt om je pissig te maken, al deed het me barweinig. Het kon me eigenlijk niks meer schelen. Of je vermoordde me gewoon, verkrachtte voor mij part. Ik was klaar met jou.

'Harper!' schreeuwde je. 'Het is klaar zo. Je komt nu uit bed, je bent sterk genoeg en je gaat me helpen met koken.'

'Ik wil niet,' zeurde ik. Ik was er flink klaar mee. Jij was er ook klaar mee. Je greep mijn arm en sleurde me het bed uit. Mij maakte het niet uit, dus ik liet me meesleuren. Je zette me op de stoel in de keuken, drukte een mes in mijn hand en gaf me een paprika. 'Jij gaat de groentes snijden,' zei je. Je toon was scherp, maar misschien was dat precies wat ik nodig had.

Ik deed wat je van me vroeg, niet dat ik het wilde, maar ik zat er nu toch al. Ergens overwoog ik om het mes niet in de paprika te zetten, maar in mezelf. Als ik dan niet doodging aan jou of aan een onderkoeling, dan kon ik het maar beter zelf doen, toch? Maar ik wist dat je me in de gaten hield. Ik wist dat ik niet zover zou komen.

Dus hield ik het maar bij de paprika en sneed hem in de blokjes, zoals je me had geleerd. Het ging langzaam, maar met wat moeite, kon ik ook de groentes snijden.

'Ik wil naar buiten,' zei ik, toen ik de paprika had gesneden en ik het mes met een klap op de tafel had gelegd.

'Harper...' zei je. Waarom zei je mijn naam steeds? 'Dat is geen goed plan. De laatste keer dat je buiten was...'

'Ja, ik ging bijna dood en jij redde me. Bravo,' sneerde ik naar je. Ik kon het niet echt waarderen. 'Wat wíl je van me?' schreeuwde ik nu. 'Je wil me niet vermoorden, je wil me niet verkrachten en je wil me ook niet vrijlaten! Wat. Wíl. Je. Nou?'

Jij viel stil. Had ik je nu? Ging je nu hier vertellen dat je dit gewoon leuk vond, dat je het heerlijk vond om meisjes dit aan te doen? Was ik je eerste?

'I-ik...' stamelde je. 'Ik wil je gewoon graag helpen.'

Ik lachte schamper, wat ik de laatste tijd vaker leek te doen. Dat was de enige vorm van lachen dat ik nog kende. De Harper die ik eens was, leek niet langer meer te bestaan. 'Oh, val toch dood met je "ik wil je helpen". Je hebt zelf toegegeven dat je me alles geleerd hebt.'

'Nee,' zei je toen. Ik schrok. Je had het toch gezegd! 'Ik heb je alles geleerd over zien, maar ik heb je nog niet alles geleerd.'

Met een schok drong pas tot me door wat dat betekende. Niemand is ooit klaar met leren... Ik zou hier nooit meer wegkomen.

De dagen erna dwong je me om dingen te doen. Je wilde dat ik ging schoonmaken, koken, lezen. Je dwong me je te helpen met vuur aanmaken en je dwong me spelletjes te spelen. Ik kon niet zeggen dat ik gelukkig was. Maar ik vroeg me af of ik dat ooi was geweest. Ik wist niet eens hoe het voelde. Zelfs toen ik dacht dat ik het wel was, was ik het niet. Toen ik bij jou was, had ik momenten dat het beter ging, maar die ene gedachte bleef me achtervolgen.

Ik deed het maar gewoon. Er was toch niks beters te doen. Ik was moe, de hele tijd. Vaak kwam de gedachte om toch maar wel het mes niet in de paprika te zetten, maar jij voorkwam het steeds, door me een andere klus te geven, die ik maar opvolgde. Ik sneerde veel naar je, maar het gaf je niets.

En terwijl dagen voorbij gingen en je me geen moment meer alleen liet, begon ik me langzamerhand beter te voelen. De pijn was weg, het geraas ook en zelfs de duisternis in mijn hart leek te verdwijnen, al ging het nooit helemaal weg.

Zo af en toe als jij naar buiten ging, luisterde ik naar de code. Hij was veel langer geworden. Eens was het vier cijfers nu toch wel zeven. Ik herkende de piepjes. Ik herkende de eerste drie. 301. Daarna moest ik nog uitzoeken wat de rest waren.

Je ging vaak naar buiten. Het sneeuwen was volgens mij gestopt, al kon ik het niet zeker weten. Ik wilde het je niet vragen, maar je was vaak weg. Ik vond het vooral prettig dat ik tijd had om uit te zoeken wat de code was.

Twee dagen later had ik hem gekraakt, heel moeilijk was het niet, want jij had me alles geleerd wat ik kon leren over het herkennen van geluiden. Met mijn hand ging ik over de bedrand heen, waar ik de strepen in had gemaakt. Het waren er nu honderdvijftien. Honderdvijftien dagen in deze hel. Honderdvijftien dagen weg. Honderdveertien nachten hier geslapen. Ik hoopte dat er niet nog honderdvijftien bij zouden komen.

Ik opende de voordeur en stapte heel voorzichtig naar buiten. Gewoon omdat ik de buitenlucht wilde voelen.

De deur ging krakend open en ik stapte naar buiten, alsof ik nooit eerder buiten was geweest, al was het wel een tijdje geleden dat ik daadwerkelijk buiten was. Het was koud, dat was het eerste wat ik merkte. Een ijzige wind sloeg me in mijn gezicht. Vroeger zou ik dat hebben gehaat, zou ik liever binnen zijn en zou ik niet eens aan buiten durven denken, maar nu ben ik gewoon blij dat ik naar buiten kan. Ik schuifelde naar het bankje dat aan de rand van het huis stond en daar liet ik me vallen. Ik voelde hoe de sneeuw op mijn broek een natte plek maakte, maar ik besloot dat het me maar weinig deed. Ik was blij dat ik buiten was.

Ik sloot mijn ogen, ook al maakte het voor het zicht weinig uit, en luisterde. Ik luisterde naar de wind die gierde, naar de vogels die speelden, naar sneeuw die viel. Ik luister en het voelde goed.

Ik sprong op toen ik in de verte een auto hoorde. Ik smeet de deur dicht, rende naar mijn kamer en vluchtte de badkamer in. Ik moest toch douchen, aangezien mijn broek nat was en ik het toch best wel koud had.

Ik liet de kraan lopen, trok mijn kleding uit en stapte onder de stralen. Nog geen drie minuten later, hoorde ik jou aan mijn deur kloppen. 'Harper?' vroeg je. 'Ik ben er weer.'

Ik reageerde niet op je, je zou mezelf toch wel zien. Ik genoot maar even van mijn momentje alleen en liet me even gaan.

Waarom wist ik niet, maar ineens kwamen er tranen, toen ik het regelmatige getik van het douchewater op de tegels hoorde vallen. Mijn tranen deden mee.

Echt een luide huiler was ik nooit. Sommige mensen schreeuwen erover, maar ik liet gewoon mijn tranen los, ze konden zelf hun weg naar beneden vinden. Ik had er niet eens last van. Zelfs toen ik de kraan uit had gedraaid, bleven de tranen maar komen. Ze vielen gewoon en ik liet ze maar. Opsluiten leek me ook geen goed idee, ik kon zelf voelen hoe dat was. Zelfs tranen verdienden dat niet.

Toen ik me had afgedroogd en andere kleding aangedaan had, liep ik naar de woonkamer, waar ik een boek pakte en ging lezen. 'Hé,' zei je toen.

Ik knikte en ging zitten.

'Help je nog met koken?' vroeg je.

Ik negeerde je. Waarom ik dat deed, wist ik niet, maar het voelde goed om je gewoon een keer niet te horen.

'Ik wilde morgen weer naar de stad om wat inkopen te doen. Zou je meewillen? Kleding kopen?'

Nu kon ik je niet negeren. Kleding kopen? Was je wel goed bij je hoofd? Ik stond op het punt om "nee" te zeggen. Ik vormde met mijn lippen het woord al, maar dat was niet wat eruit kwamen. 'Oké,' zei ik. Pas toen ik het had gezegd, besefte ik wat ik had gezegd. Waarom zei ik dat ik meeging?

'Leuk!' zei je, oprecht blij. Ik glimlachte ongelukkig en verdiepte me weer in het boek. Totdat je me riep om te gaan eten. 

De Kleur van DuisternisWhere stories live. Discover now