Vier sterren aan de hemel - Vijftien

70 15 1
                                    

Elke nacht ging ik uit bed om op onderzoek uit te gaan. Slapen ging de laatste dagen toch al niet, dus leek het me beter om de tijd die ik dan toch nutteloos zou gebruiken, nuttig gebruiken door het huisje te onderzoeken.

Elke nacht ging ik naar buiten, maar ik kwam nooit verder dan het toilet en de dressoirkast die naast mijn deur stond aan de linkerkant. Elke keer weer werd jij wakker als ik probeerde uit te zoeken waar alles zat. Ik rende dan weer terug naar mijn kamer, deed alsof ik sliep. Jij kwam dan om te kijken en vervolgens ging je dan weg. Ik kwam nooit ene steek verder dan die stomme wc en het kastje.

Tot je op een nacht helemaal niet meer ging slapen. Weer ging ik uit bed. Ik sloop door mijn kamer, deed mijn deur open en luisterde. Ik hoorde niks, maar dat was niet vreemd. Ik kon je ademhaling vanaf zo'n afstand toch niet horen.

Voorzichtig stapte ik weer het huisje in. Mijn hand had ik langs de muur, zoals altijd. Ik hoorde iets bewegen, een stoel. Meteen bleef ik stokstijf staan. Het was weer stil. Had je je alleen omgedraaid?

Toen hoorde ik het weer. Iets bewegen. Ik stond op het punt om terug te gaan naar mijn kamer, toen je stem me tegenhield. 'Je hoeft niet weg te gaan, hoor,' zei je. Ik schrok me te pletter bij het horen van je stem. 'Ik weet dat je hier elke nacht komt, voor de afgelopen vier dagen. Je wil zeker weten hoe het huis eruitziet?' vroeg je.

Nog steeds stond ik stijf van de schrik. Je had me ontdekt. Niet dat dit een ontsnappingsplan was, maar ik haatte het dat je alles wist. Ik haatte het dat ik niks kon doen zonder dat jij er vanaf wist.

'Zullen we dan maar?' vroeg je. 'Het is donker, zo blijft het gelijk.' Je lachte, maar zo grappig vond ik het eerlijk gezegd niet.

'Goed,' zei ik, omdat ik op deze manier wel zou krijgen wat ik moest hebben: een weg naar buiten.

'Vertel, waar ben je al geweest?'

'Niet veel verder dan je wc,' zei ik. 'Het dressoir weet ik te vinden en daar houdt het wel op.'

'Goed, dan gaan we nu verder.' Ik liep met mijn hand tegen de oostmuur een paar stappen vooruit. Ik voelde een raam en toen de openhaard. 'Hier tegenover staat het dressoir, toch?' vroeg ik.

'Klopt! Je hebt een goed gevoel voor ruimtelijk inzicht.' Glimlachen zat er niet in, maar ik was wel blij dat je me iets gaf. Ik liet de muur los, want ik kon niet verder doorgaan en draaide me om naar links. Meteen stuitte ik op een stoel. Het waren comfortabele stoelen, maar niet heel groot. Ik liep eromheen. 'Je bent in de woonkamer,' zei je.

Ik was hier eerder geweest. Je had me hier neergezet nadat ik bijna verdronken was. Ik had toen op de bank gezeten, voor de openhaard, die me langzaam weer opwarmde. Er lag een vloerkleed hier. Zacht, warm, pluizig. Ik hield ervan. Ik ging verder en stuitte tegen de achterwand. Het huisje was maar klein, maar ik kon me wel indenken waarom je zo hield van deze plek. Het was rustig, het huisje was mooi en authentiek gemaakt. Perfect om je even rustig terug te kunnen trekken van de harde wereld. Voor een schrijver zou dit de plek kunnen zijn om zijn of haar boek af te maken. Kon ik maar schrijven.

Toen ik bij de boekenkast aangekomen was, ging ik door naar de keuken. Hier was ik al vaak geweest. Nou ja, tot aan de tafel dan. Ik wist dat er een bar was, met een kruk. De tafel kon ik zonder problemen vinden.

'Kan je koken?' vroeg je.

Ik schudde mijn hoofd, al was ik niet helemaal zeker of je dat wel kon zien.

'Ik wil het je wel leren?'

Om eerlijk te zijn haatte ik het dat mijn ouders me dat nooit wilden leren. Ze waren bang dat ik in mijn vingers zouden snijden, me zou branden aan het kokende water of dat ik zou struikelen en daarmee mezelf ernstig zou verwonden met wat ik dan op dat moment dan ook in mijn handen zou hebben. Ik mocht niet koken. Het feit dat jij me dat wilde leren, maakte me ergens heel gelukkig. Deze vrijheid beviel me wel.

We gingen door. Ik voelde waar de ramen zaten. Er was geen andere deur dan degene die ik al gevonden had. Dat was niet heel fijn, maar ook wel heel logisch. Het was een klein huisje en die hebben niet honderd deuren nodig.

'Is er nog een bovenverdieping?' vroeg ik.

'Nee, dit is alles. Buiten is de veranda. Er is geen kelder, geen zolder, dit is alles.'

'Waar slaap jij eigenlijk?' vroeg ik.

'Op de bank. Er is geen andere plek waar ik kan slapen, behalve dan...' Je viel stil. Behalve bij mij in bed. Godzijdank hield jij je afstand.

'Ik ga maar weer slapen. Morgen is een nieuwe dag.' Om te ontsnappen... Ik had nog steeds geen idee wat ik het beste kon doen, maar ik wist wel dat ik hier niet vrijwillig zou blijven zitten. Ik begon hier te wennen en de rust en de vrede hadden me wel geholpen: jij had me al geholpen, maar ik wilde naar huis. Je had me gevangengehouden, ontvoerd... gedrogeerd. Iemand zou gek zijn als hij zou blijven, vrijwillig. Ik was hier nu al 40 dagen. Het werd tijd om een keer te gaan.

'Slaap lekker,' zei je.

'Bedankt.' Ik liep weer terug naar mijn slaapkamer. Het was vroeg in de ochtend. Sommige vogels leken wakker te worden. Steeds meer begon ik de verschillen te merken tussen de vogels. Sommigen floten echt, anderen krasten, weer anderen tjirpten of piepten.

Alles leek ineens zo veel duidelijker.

Ik ging in bed liggen, luisterde nog even naar de vogels en viel toen in slaap.

Om me heen is het zo donker. Bomen komen snel op me af. De stammen zijn breed, de takken steken overal uit en grijpen naar me, alsof ze me tegen willen houden. Mijn handen schaven langs het hout. Ik bloed.

Achter me hoor ik iemand rennen. Wie is daar? Waarom ren ik? Mijn benen bewegen onder me, alsof ik ze zelf niet onder controle heb. Ik blijf rennen en rennen en dan... zonder waarschuwing, valt de grond onder mijn benen weg.

Dan is het nog donkerder. Ik zie belletjes om me heen naar boven krullen. Ik krijg geen lucht meer!

Hier is het ijzig koud. Water omarmt me alsof ik weg ben geweest en ik eindelijk weer thuis ben gekomen. Ik spartel, ik trappel en ik probeer te zwemmen, maar niks lijkt te helpen. Om me heen kleurt het water roder en roder. 'Help!' schreeuw ik, maar er komt geen geluid uit mijn keel.

Langzaam zink ik naar beneden. Mijn longen branden, ik krijg geen lucht meer. Ik ga dood! Nee! Ik ben te jong om te sterven, dit verdien ik niet! 'Help!' wil nog eens schreeuwen, maar ik krijg deze keer mijn mond niet eens meer open.

Mijn rechterhand steekt in de lucht, grijpend naar niks, mijn linkerhand strijkt langs de witte jurk, die ik eerder nog niet droeg.

'Help...'

'Harper?' hoor ik ver weg. 'Harper, hoor je me?'

'Harper, word wakker!'

Iemand schudde hard aan mijn schouder en die iemand was jij. Ik schoot overeind, maaide je arm van me af en omarmde daarna mezelf. Ik hijgde. De droom... Ik kreeg echt geen lucht meer, niet alleen in mijn droom, maar in het echt ook niet.

'Haal diep adem,' zei je. 'In door je neus, uit door je mond.' Ook al wilde ik niet naar je luisteren, ik deed wat je zei. Ik herhaalde dit een aantal keer, net zolang tot mijn hartslag weer gedaalt was en ik weer rustig was en kon nadenken.

'Wat gebeurde er?' vroeg je.

Ik haalde mijn schouders op. 'Ik droomde.'

'Waarover?'

Ik zweeg, dat ging je niks aan. 'Ik weet het niet meer,' loog ik.

Je wist dat ik loog, waarschijnlijk. Moeilijk te lezen was ik niet, nooit geweest ook, had mam gezegd. Gelukkig liet je het rusten.

'Hoe laat is het?' vroeg ik.

'Tijd om dingen te leren.'

De Kleur van DuisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu