Vier sterren aan de hemel - Dertien

88 15 3
                                    

Vier dagen lang kon ik nergens komen en lag ik ziek op bed. De deur had je niet op slot gedaan, maar ik was te zwak om weg te gaan. Bij elk hard geluid kwam jij binnenwalsen om te kijken of het wel goed met me ging.

Vier dagen lang lag ik halfdood op bed, maar na eindelijk de vierde dag ging het weer een stuk beter en kon ik weer wat rondwandelen in mijn kamer. Ik was hier al zevenentwintig dagen. Zevenentwintig dagen te lang.

Je kwam voor de zoveelste keer kijken of alles nog wel goed met me ging; ik was ondertussen niks anders gewend. 'Hoe voel je je?'

Ook al had je heel veel voor me gedaan de afgelopen dagen, de vier dagen tijd had toch mijn vertrouwen in jou helemaal weer omgegooid. Ik wilde niks met je te maken hebben. Ik wilde niet meer trainen of met je eten. Ik was ziek geworden door jou en dat was allemaal jouw schuld.

'Goed,' zei ik. Mijn hoofdpijn was gezakt en mijn longen deden niet meer zo heel veel pijn meer. Nog steeds was ik wat snotterig en voelde ik me niet helemaal op en top, maar de bedrust had me goed gedaan.

'Wil je nog trainen? Ik heb je veel te leren,' zei je.

'Nee,' antwoorde ik. Gewoon een woordje, meer niet.

'Oké,' antwoordde je. Waarschijnlijk had je geknikt, maar daar had ik maar weinig aan. 'Wil je nog iets hebben?'

'Nee,' antwoordde ik weer.

'Oké,' antwoordde je weer. Je vertrok. Ik was maar weer begonnen met het lezen van boeken, aangezien dat alles was wat ik had. Het leerde me en gaf me ontsnapping, die ik niet in het echt kon krijgen.

In de middag gaf je me lunch, maar dat at ik niet meer. Ik had een nieuw plan, wat eigenlijk heel zielig was. Ik zou in hongerstaking gaan, net zo lang tot je me thuis zou brengen. Het enige wat ik nu deed, was lezen.

Toen je een paar uur later terugkwam, had ik het eten niet aangeraakt. 'Weet je zeker dat het goed met je gaat?' vroeg je. 'Ben je misselijk? Heb je het warm?'

Je kwam naar me toe om je hand op mijn voorhoofd te leggen, maar ik sloeg snel je hand van me af. 'Blijf van me af,' bromde ik. 'Het gaat best, ik wil geen eten,' zei ik.

'Je moet wat eten, om aan te sterken,' zei je, maar ik luisterde niet.

'Laat me met rust,' zei ik.

Je maakt een geluid en daarna vertrok je weer. Ik ging verder met lezen. Tijdens het avondeten deden we exact hetzelfde; ik at niet, jij vroeg of het wel met me ging en ik antwoorde nog even bot zoals eerst. Je vertrok weer, met een onaangeraakt bord met eten.

En ja, ik was koppig. Een week lang hield ik dit vol. Ik kreeg steeds meer honger. Ik at af en toe de kruimels, maar ik nam niks. Ik dronk wel; ik hoefde niet dood.

'Harper, toe,' smeekte je me, nadat ik al drie dagen niks gegeten had 'Eet nou wat.'

'Nee,' zei ik. 'Niet voordat je me naar huis brengt.'

'Ik kán je niet terugbrengen, ik heb mijn belofte nog niet gehouden. Toe Harper, ik smeek je.'

Maar ik gaf niet toe. Nog vier dagen at ik niet. Je bleef me maar smeken dat ik iets moest eten, maar ik deed het niet. Totdat ik na een week nog niks had gehad. Je zou me niet terugbrengen, dat was me nu wel duidelijk. De honger was nu zo intens dat ik er ziek van werd.

'Harper,' zei je. 'Toe, ik kan je niet terugbrengen. Je vermoordt jezelf nog een keer. Je moet me gaan vertrouwen, anders kan ikje niet helpen.'

'Ga weg, Tyler,' zei ik, maar ik begon wel te twijfelen. Je zou me niet terugbrengen, dit had echt geen zin. Als ik alles van je geleerd had, dan pas zou ik vrijkomen, dat had je gezegd. Ik haatte het zo erg dat niks ooit werkte. Hoeveel plannen ik ook maakte, het werkte niet. Misschien moest ik maar gewoon opgeven en accepteren dat dit het was.

Ik zuchtte. 'Tyler?' riep ik, toen ik al mijn moed bij elkaar had geschraapt. Het was al avond en mijn buik schreeuwde om eten.

Je kwam zodra ik je geroepen had. Ik had niet bedacht wat ik wilde zeggen, ik had niks voorbereid. 'Het spijt me,' zei ik toen. 'Ik mis mijn ouders gewoon en ik wil naar huis.'

'Dat begrijp ik,' zei je. Maar je deed er niks aan.

'I-ik denk dat ik wel klaar ben om meer te leren,' zei ik, toen je je stilhield.

'Dat is heel fijn,' zei je. 'Weet je... je bent erg moedig. Ik wil je geen pijn doen of je misbruiken, ik weet dat je daar bang voor bent, maar dat is niet mijn bedoeling.'

Ook al zei je dat wel, toch voelde het niet helemaal veilig. Ik kon gewoon niet geloven dat de enige reden waarom je me zou ontvoeren, was omdat je me wilde helpen. Dat ging er gewoon niet in.

'Mag ik naar buiten?' vroeg ik. 'Please, ik wil gewoon de natuur ruiken.' Ik voelde me claustrofobisch worden in mijn kleine kamertje. Ik kende elke centimeter, elke stap. Ik wist waar de kasten stonden, waar de wc was. Ik wist waar de deur, de ramen en de muren stonden. Mijn bed, stond aan het raam, de enige die nog wel heel was, de andere had ik al op dag een kapot gemaakt.

'Ik weet het, Harper,' zei je. 'Het is best gevaarlijk buiten.'

'Toe, Ty.' Ik hoopte dat een koosnaampje voor je, je zou overhalen. 'Tien minuten.'

'Vijf,' zei je.

'Zeven,' gaf ik terug.

Je zuchtte. 'Je bent een goede onderhandelaar,' lacht je. 'Goed dan, zeven minuten, maar ik ga mee en jij gaat nergens heen.'

'Beloofd,' zei ik.

Ik stond op en liep naar je toe. Ik ging je voor. Nu wist ik ondertussen waar de deur zat. Daarna kwam jij. Je opende de voordeur en meteen kon ik al de heerlijke avondgeuren ruiken. 'Je jas,' zei je. 'Het wordt steeds kouder 's avonds en 's nachts. Er ligt ook een extra deken in je kast, voor als je het koud krijgt.'

'Oké, dank je,' zei ik. Buiten stond een bankje. Je begeleidde me erheen; het was zo'n heerlijke schommelbank. Ik ging zitten. 'Kan ik bij je zitten?' vroeg je. Je vroeg het zo lief en zo onschuldig; hoe moest ik daar nou nee op zeggen?

Ik schoof op en liet je naast me zitten.

'Een paar,' zei je.

'Beschrijf ze,' vroeg ik je.

Even was je stil. In mijn hoofd zag ik je de nachtlucht in je opnemen. Toen haalde je diep adem en begon je te spreken. '

'Achter de bomen schuilt de zon. Hij probeert nog een glimp op te vangen van zijn geliefde, de maan, maar zij zal zich niet laten zien vannacht. Het laatste licht kleurt felrood, gemengd met het avondlicht, als een kleurenspectrum op het palet van de schilder die Blauwe Paarden heeft geschilderd. Daarboven kleurt de hemel van zachtblauw, tot de kleur die alleen in de diepste oceanen te vinden is.' Ik glimlach bij de gedachte van de oceaan. Het zachte landen van de zee op het strand en het weer terugtrekken.

'En helemaal bovenin de hemel, waar zelfs de nacht de hemel niet kan bereiken, zijn er de sterren. Hun lieve gelach, verheldert de hemel, als kinderen in de speeltuin. Ze sprankelen. Zo helder, zo lief en zo zacht. Een nieuw eind, na het begin, zodat morgen het begin kan eindigen.'

Ik weet niet waarom, maar je woorden raakten me diep. Ik miste thuis, zo ontzettend erg en jij wakkerde dat allemaal aan. Waarschijnlijk had je niet eens meer door dat je tegen me sprak.

Het was zo mooi en je had er talent voor. Even voelde ik me thuis en veilig. Even voelde ik me helemaal vrij.

De Kleur van DuisternisWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu