Hoofdstuk 3

201 12 2
                                    

Waar ik zat ging het er inderdaad niet rustiger aan toe. Eerder het tegendeel. Een redelijk kleine man stond vooraan in het passagiersdeel en schoot de ene na de andere onschuldige en weerloze passagier dood.

Overal lagen bloedende mensen, het was niet om aan te zien. Ik en Mylene waren tot nu toe ontsnapt, maar Karl vond ik nergens.

De tranen stroomden over mijn ogen waardoor ik amper iets kon zien. Ik zat doodstil in m'n stoel, alsof het leven uit me gezogen was.

Mijn moeder staarde alleen maar voor zich uit, nietsziend. Ik probeerde te begrijpen waar ze zich op fixeerde, maar veel zag ik niet door mijn betraande ogen.

Plots werd het duidelijk, mijn hart stond stil. Daar achter de dikke man stond mijn broertje stilletjes te huilen.

De overvaller had het nog niet gezien, dacht ik. Verkeerd gedacht, de man draaide zich met een ruk om en schoot. Een luide knal weerkaatste, het leek wel luider dan alle andere die ik had gehoord, en daar viel Karl met een doffe klap op de grond.

Een perfect cirketje was gevormd op mijn broertje's voorhoofd. Er liep een dun straaltje bloed uit en de ogen van Karl werden levenloos.

De overvaller verliet het passagiersgedeelte zonder Karl ook maar één blik waardig te gunnen.

Ik stond als verdoofd op en liep langzaam naar Karl toe. Ik stond roerloos voor zijn levenloze lichaam. Ik wilde hem wel aanraken, een laatste keer groeten, maar ik kon mezelf er niet toe brengen.

Ik wou beginnen roepen, nee eerder krijsen, maar dat ging niet. Niet omdat het niet lukte, maar omdat iemand zijn hand voor mijn mond hield.

Ik schrok me letterlijk bijna dood.

TraumaTempat cerita menjadi hidup. Temukan sekarang