Hoofdstuk 11

68 20 12
                                    

Kan het zijn dat je hoofd explodeert? Ik heb wel eens een boek gelezen waarin het hoofd van een jong meisje ontplofte.

Schuld. Schuldgevoelens maken me kapot. Het maakt me warrig, ik kan niet meer goed nadenken of me ergens op concentreren. Harry, ik mis hem. Bert, hem heb ik verraden en verdacht van moord. Jordy, hem hou ik aan het lijntje totdat het knapt. Het leek allemaal zo mooi. Totdat ik weer wakker werd.

Mijn hoofd bonkt, een kloppend gevoel tikt tegen mijn slaap. Als ik erover wrijf, kan ik het voelen kloppen. Is dat mijn bom die langzaam aan het aftikken is?

Iedereen om me heen heb ik weggedrukt, belazerd met mijn waanzin ideeën. Spijt? Nee. Schuld? Ja. Ik heb iedereen kapot gemaakt. Maar toch zijn de spijtgevoelens er niet. Alles gebeurt met een reden. Het had zo moeten zijn dat ik Bert verraadde. Het voelde als een enorme opluchting. Eindelijk kan ik het accepteren. Maar toch heb ik dit rare gevoel in mijn maag, een knoop. Een leeg gevoel in mijn hart en een gat in mijn hersenen.

Mijn hoofd is net zo chaotisch als het bureau van rechercheur Onno. Die een affaire had met mijn moeder. De vader van de zoon waarmee ik mijn vriend belazer. Waarom is de wereld zo klein?

"Het spijt me zo," snik ik. Gehurkt zit ik voor het hoopje zand waar ik ongeveer een maand geleden zo hopeloos naar heb gekeken.

De steen is nog net zo mooi als toen, alleen is hij niet meer zo mooi schoon. De letters staan er nog net zo sierlijk ingeschreven. Het lijkt wel alsof er niks is verandert in een maand tijd.

"Mam, waar ben je?" fluister ik. Met mijn vinger trek ik een zichtbare lijn over het zand. "Het spijt me zo," herhaal ik mezelf. "Ik denk dat het uit is met Harry." Ik haal diep adem en leg dan het bosje bloemen - wat ik geplukt had voordat ik hierheen fietste - neer voor de grafsteen. "Ik weet dat je hem je ideale schoonzoon vond," lach ik door mijn tranen heen.

Ik kijk om me heen. Ik zie een echtpaar in de verte lopen met een kaarsje in hun handen. De begraafplaats is leeg, het is er stil.

Ik plof neer op het vieze gras. Ik pak de foto van mama en ik uit mijn broekzak en kijk erna. "Ik heb Bert verlinkt. Onno beschuldigt van het kapotmaken van jullie relatie..." Ik sluit mijn ogen. "Stacey en ik hebben ruzie, mam."

Ik probeer mijn moeder te verbeelden in mijn gedachten, maar het lukt niet. Het beeld van haar wordt steeds meer wazig, het is al zo lang geleden dat ik haar heb gezien. Er komt geen moment meer dat ik haar terug zie. Ze is weg, en komt nooit meer terug.

Haar parfum hangt niet meer in het huis van Bert, haar warme, donzige pyjama's ruiken naar robijntje en niet naar haar. Is ze er wel echt geweest?

Hoe meer tijd er verstrijkt, des te meer ik mezelf ga afvragen of alle herinneringen nog wel echt zijn. Het is allemaal zo wazig. Het voelt als een sprookje, maar dan met een slecht einde.

"Ik weet dat je daar nog ergens bent," zeg ik tegen het hoopje zand. Ik kijk naar boven, de lucht is grijzig, net zo grijs als mijn hart dat verscheurt is. "Kom terug, alsjeblieft." Ik kijk weer naar beneden en raak het zand weer aan.

Met het aanraken van het hoopje zand voelt het alsof ik haar uit de grond kan trekken. Was dat maar zo. Even met haar praten, haar knuffelen. "Ik heb je nodig, mam, alsjeblieft!" huil ik. "Alles gaat kapot." Tranen stromen over mijn wangen heen, waar is ze?

Ik stop de foto weer terug in mijn achterzak. Huilend sta ik op en ren ik weg, weg van het lege gat in de grond.

Ik ren zo hard als ik kan. Het gevoel alsof je alles achter je kan laten door maar te blijven rennen, is geweldig. Maar wanneer ik eenmaal weer tot stilstand kom om op adem te komen, voelt het weer net zo leeg als altijd.

All BLACKWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu