Hoofdstuk 15

43 15 11
                                    

Met wallen onder mijn ogen loop ik door de school heen. Mijn tas voelt zwaar over mijn schouder en mijn benen slap. Ik heb het gevoel dat ik elk moment neer kan vallen op de koude, vieze vloer.

Jordy's stem speelt door mijn hoofd.

"April, het spijt me zo! Maar ik dacht dat jij het ook wou." Jordy plukt aan de zoom van zijn T-shirt.

"Ik?" snauw ik terug. "Ik was dronken, Jordy! Ik kon niet meer goed nadenken!" schreeuw ik terug. Mijn keel voelt pijnlijk aan en mijn mond is droog als een lege put.

"Maar..." stamelt hij. "Ik dacht dat we..." Hij gaat met zijn hand door zijn haren heen.

Ongelovig schud ik met mijn hoofd. "Dat we wat hadden?"

Ik schud mijn hoofd en loop door naar mijn volgende klas. Ik stap de grote zaal binnen en zoek een plaats helemaal achterin. Ik klap mijn stoel open en ga zitten. Ik pluk mijn boeken uit mijn tas en leg ze open op de juiste pagina.

Als ik om me heen kijk, zie ik iedereen al klaar zitten met hun boeken opengeslagen. Meneer Beukers komt binnenlopen en begint de hoorzitting. Twee uur lang luisteren naar wat onze leraren hebben te zeggen en graag willen uitleggen.

Ik sluit mijn ogen en leg mijn hoofd neer op tafel. Mijn slaap bonkt, mijn ogen prikken in hun oogkassen en mijn hoofd voelt zwaar aan.

Jordy loopt mijn appartement uit op naar de gang. "Je bent ongelofelijk! Eerst mij verleiden en dan me zo je huis uitschoppen."

Met een rood hoofd kijk ik de jongen voor mij aan. Wie is deze jongen? Is dit echt de Jordy die ik bijna twee maand geleden heb ontmoet? De leuke chinees-loempia jongen. Die toen nog zo vrolijk bij mij aan de deur stond, zich afvragend of het appartement naast de mijne te koop stond.

"Ren lekker terug in de armen van je vriend, Harry, was het niet? Vertel hem dat je met me naar bed bent geweest, hoe fijn je het vond dat ik je lichaam aanraakte. Elk stukje huid..." Hij likt met zijn tong over zijn onderlip. "Lieg, lieg tot je erbij neervalt. Maar als alles instort, kom niet meer bij mij. Wat wij hadden," hij stopt even met praten en wijst tussen ons tweeën. "Is over."

Boos slaat hij de deur naast de mijne dicht. De klap van de sluitende deur galmt door de gang heen.

Mijn lichaam voelt stijf, ik kan niet meer bewegen. Tranen stromen niet over mijn wangen, mijn hoofd voelt leeg. Net zoals mijn hart. Die is leeg.

Ik heb niemand meer, dringt het tot me door.

Afwezig neem ik de aantekeningen van meneer Beukers over. Ik ben een beter persoon dan deze, zielige, eenzame April. Toch?

Waar is die April van meer dan een jaar geleden? Bestaat ze nog wel? Of is ze verdwenen toen haar moeder overleed? Zal die leuke, gezellige, April die, elke avond in het café zat, filmavonden had met haar vriend en ging shoppen met haar vrienden, nooit meer terugkomen? Of is ze tijdelijk even in haar hol gekropen en neemt ze een winterslaap om al het verdriet weg te slapen?

Voor de zoveelste keer dit uur kijk ik om me heen. Hoe is het mogelijk dat mensen hun leven zo gemakkelijk kunnen leiden. Hebben zijn nooit ups en downs? Ik wel. Ik ben niet zo iemand die alles achter zich kan laten. Iemand die kan profiteren van haar verdriet.

Ik sluit de deur en laat mezelf langzaam naar beneden glijden. Voor de zoveelste keer deze afgelopen maanden, zit ik als een zielig hoopje weer tegen deze deur aan.

Jordy heeft gelijk. Alles stort ineen en ik heb niemand om naar toe te gaan, behalve Bert. Maar die heb ik technisch gezien uitgemaakt voor de persoon die mijn moeder heeft vermoord.

Het is allemaal Onno zijn schuld. Galmt er door mijn hoofd. Ik herinner me nog goed dat ik met Jordy terugging naar het politiebureau om Bert uit te maken voor moordenaar. Terwijl het misschien al die tijd wel Onno was geweest die mijn moeder heeft vermoord.

Ik schud mijn hoofd om alle warrige gedachtes eruit te schudden. Onno zal zoiets nooit doen. Als hij van mijn moeder hield, zou hij haar niet vermoorden. Tenzij... Nee, April, stop.

Zonder ook maar op of om te kijken pak ik mijn spullen bij elkaar en sta ik op. Snel loop ik de zaal uit, ik sluit mijn ogen iets als ik de deur open, om niet willen te kijken naar alle verwarde gezichten.

Ik sla mijn tas om mijn schouders heen en loop het grote gebouw uit, de straat op.

Ik wiebel op mijn benen, geïrriteerd wacht ik voor het rode stoplicht. Zal ik gewoon doorlopen, zodat iemand me aanrijdt? Al deze pijn, wantrouw, onvrede zou dan in één klap weg zijn. Ik zou naast mama worden begraven, haar weer zien, daarboven.

Of bestaat zoiets als een hemel niet? Mama zei altijd: "Als ik later oma ben, mijn kleinkinderen heb zien opgroeien, mijn dochter gezien te hebben veranderen in een mooie, zelfstandige, vrouw, wil ik graag mijn ogen sluiten, zodat ik met een goed gevoel in een eeuwige slaap kan vallen. En als dat alles, wat ik zojuist heb verteld, jou ook is overkomen, is het jouw beurt om in slaap te vallen en in mijn armen te belanden. Daarboven."

Maar dat heeft ze nooit meegemaakt. Ook al kijkt ze misschien op mij neer, houdt ze me in de gaten. Ze zal nooit haar kleinkinderen zien. Als ze die misschien had gekregen. Met wie wil ik kinderen, naast Harry? Word ik wel een zelfstandige vrouw? Ik loop weg van een van mijn belangrijkste lessen. Mijn gedachtes vliegen in het rond. Bij elke persoon die ik aankijk heb ik het gevoel dat ze het hoort. Zo hard schreeuwen ze in mijn hoofd. Het is niet te stoppen, hoe hard alles erin en eruit vliegt.

Oude gedachtes worden vervangen door nieuwe. Het voelt alsof mijn hoofd uit elkaar spat.

Ik maak een kreun geluid en leg mijn hand tegen mijn hoofd aan.

"Het spijt me mama, dat ik je heb teleurgesteld," fluister ik zacht. Ik til mijn hoofd op en kijk naar de wolken, ze hebben een grijstint, net zoals de lucht. Net zoals mijn humeur.

Als het stoplicht na een lange tijd wachten eindelijk op groen springt, ren ik de straat over naar het hek, waar ik mijn fiets altijd neerzet.

Bert, zou hij thuis zijn? Hij zit vast niet op mij te wachten. Papa? Hij is altijd thuis. Maar hem heb ik sinds oud en nieuw niet meer gesproken.

Twijfelend stop ik mijn rugzak in mijn mand, voorop mijn fiets. Ik stop mijn sleutel in het fietsenslot en draai het om. Mijn been zwaar ik over de instap, zodat ik met mijn benen wijd sta. Met een plof val ik neer op mijn zadel en begin ik te fietsen.

Ik fiets zo snel als ik kan, door de harde wind en de zachte regendruppels. Niet wetend waarnaar toe te gaan, fiets ik rondjes, lange wegen, door onbekende straten en langs onbekende winkels.

Ik kijk niet op of om. Mijn ogen schieten over de weg heen. Taxi's zijn overal. Op elke auto bevindt zich een bord met de letters 'taxi' erop gegrafeerd.

Ik zie een vrouw in een van de taxi's stappen, de chauffeur geeft gas richting het kruispunt. Het stoplicht staat op rood, maar de chauffeur blijft gas geven. Hij rijdt zo het kruispunt op, in de zwarte massa's van auto's.

"Nee!" schreeuw ik.

Ik voel een scheut van pijn door mijn lichaam heen. Langzaam hoor ik mijn fiets op de grond vallen, mijn hoofd is te zwaar om nog op te trekken.

Pijn, dat is het enigste wat ik nog voel. Alles is zwart, ik kan niks zien. Ik hoor stemmen om mij heen. Ik voel dat mensen mij aanraken, maar ik kan niks zien. Mijn ogen zijn gesloten en mijn hoofd voel ik steeds zwaarder worden. Totdat het geluid ook uitvalt en ik niet meer weet waar ik ben.

Hallo daar! Is dat even een cliffhanger! Ik was eigenlijk niet van plan om dit te schrijven, maar het kwam ineens in me op en ik dacht: WAUW. Sorry dat het zo lang heeft geduurd, ik was een weekje in Parijs!

Als je van Harry houdt en dit een leuk hoofdstuk vond, STEM. Please, hit the not already shining star. It deserves to shine.

All BLACKWhere stories live. Discover now