Hoofdstuk 1

184 9 2
                                    

23 september 1942

Met mijn pistool in mijn hand sloop ik door de smalste en donkerste straatjes van Den Haag. Bij elk geluid dat ik hoor kijk ik om me heen. Ik hoorde voetstappen, ik keek om en zag een donker gestalte die een kind meesleurde die in mijn richting kwam. "Shit" vloekte ik en dook zo snel als ik kon weg. Het kind keek me recht aan met grote bange ogen.

De ogen deden me denken, aan toen ik nog in Rotterdam woonde met mijn ouders. Opeens hoorde ik vliegtuigen. Iedereen rende de straat op om te zien wat er aan de hand was. En toen gingen de bommen los... Letterlijk. Ik probeerde weg te komen toen ik langs een al ingestorte gebouw kwam. Er lag een kind vast onder de muur van het huis. Ze had me precies zo aangekeken. Grote bange ogen, bang voor wat er komen zou. Ik wilde haar helpen en dat had ik ook echt wel gedaan als er niet nog een bom was gevallen precies op de plek waar zij lag. Toen de rook een beetje opklaarde, was er niets meer van haar te zien. Ik werd duizelig maar rende weg. Zeker dat die ogen mij voor altijd zouden vervloeken. Het was ook precies die nacht waarin ik mijn ouders verloor. En de bangeriken die we waren. Om ons op 10 mei 1940 over te geven zodat Duitsland Utrecht zou sparen. Als we dat niet hadden gedaan waren we nu wel Utrecht kwijt maar onze vrijheid zouden we misschien nog hebben gehad.

Het meisje had een grote gele ster op haar jas. Met grote stappen baande de gestalte weg en sleurde het kind huilend mee. Snel klom ik uit de bosjes waar ik achter verscholen zat. Op zijn jas flikkerde een speldje van de NSB. 'Dat is hem!' dacht ik. Snel sloop ik achter hem aan en laadde mijn pistool. Ik schreeuwde: "Laat dat kind los!" "Waar bemoei jij je mee?" snauwde de man terug. Hij richtte zijn pistool op de slaap van het kind."Laat dat kind los of ik schiet!" Ik zag het kind rillen. Hoe moest dat zijn? Om nergens veilig te zijn en op weg naar een kamp gebracht te worden? Misschien werd ze daar wel meteen vermoord.

Meteen moest ik denken aan de keer dat ik me aanmeldde voor het verzet, ik kwam bij een ongelegen kelder en liep naar binnen. "Dit is ons thuisfront" zei Erik een jongen die ik nog kende van de middelbare school. Zelf was ik toen 20 en hij 21. Ik knikte bewonderend. Wat ik toen niet wist was dat je je leven waagde voor een ander.

De man schoot op mij, ik bukte en hoorde achter mij een knal. Snel stond ik op en schoot; recht in het hart van de man. Het kind barstte in huilen uit. Ik liep naar haar toe, tilde haar op mijn schouder en rende weg zonder nog een keer om te kijken...

Toen ik thuis aankwam zette ik haar neer en nam haar mee naar binnen. Ik parkeerde haar even op de bank met een dunne boterham. Toen ze haar jasje uitdeed zag ik dat ze ook een ster op haar trui had. Ze zag er smoezelig uit en ik besloot om haar in bad te doen. Terwijl ze in bad zat knipte ik de gele sterren van haar kleren. Op zolder had ik nog kleren liggen van toen ik vijf was. Die besloot ik op te halen. Toen ik het meisje uit bad haalde en afdroogde, keek ze rond de badkamer. Voor het eerst zei ze iets tegen mij. "Dit lijkt op mijn oude badkamer." Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen dus ik knikte maar. Toen ik haar in mijn oude lievelingskleren heb gehesen, keek ze vragend naar het roze truitje en zwarte rokje. Ik hield haar oude kleren omhoog."Deze ga ik eventjes wassen en dan ga ik nog meer kleren voor je zoeken. Wil je mijn oude teddybeer?" Ze knikte. "Luister, je mag hier blijven maar je kan niet voor altijd hier blijven. Over een paar maanden moet je naar een ander huis. Je mag ook niet gezien worden dus wil ik dat je boven blijft tot de gordijnen beneden dicht zijn. En je mag absoluut niet naar buiten!" Ze vroeg niks maar deed wat ik haar zei. Op zolder stond het vol dozen en het duurde een tijdje voordat ik de doos had gevonden met mijn oude kleren. In de hoek zag ik twee rugzakken staan en dacht dat die op een gegeven moment wel handig konden zijn. Nu nog op zoek naar mijn oude teddy... Na lang zoeken vond ik hem in het kistje van moeder. Die had ik terug gevonden toen ik weer in Rotterdam aankwam, of tenminste, wat ervan over was.

Ik kwam bij de plek aan waar eerst nog mijn huis stond. Het was een grote puinhoop geworden. Ik begon te graven naar spullen die nog bewaard waren gebleven. Ik vond het kistje dat mijn vader voor mijn moeder had gemaakt. Daar bewaarde ze al haar spullen in die belangrijk voor haar waren. Verder lag er niet veel waardevols maar ik nam alle dingen die nog een beetje heel waren mee naar het huis van mijn oma. Mijn oma was allang dood. Maar ik had haar huis geërfd. Voordat de bommen op Rotterdam vielen, had ik besloten dat ik er nooit wilde wonen. Vooral omdat dat het huis was waar mijn ouders en ik vroeger woonden. Toen ze nog ruzie hadden... Mijn oma had genoeg van die kibbelende kippen zei ze. Ze had mijn familie pardoes op straat gezet. Toen gingen mijn ouders samenwerken en gingen we in Rotterdam wonen. Een paar jaar later stierf mijn oma en erfde ik haar huis. Thuis had ik alles een beetje schoon gemaakt maar het kistje had ik zo gelaten. Ik wist ook niet waarom. Het voelde gewoon verkeerd om het te wassen.

Net toen ik het deksel dicht wilde doen, zag ik iets glinsteren. Het was het oude medaillon van mijn moeder. Ik haalde het uit het kistje en deed het om. Ik zou het altijd dragen. Met al mijn spullen liep ik naar de logeerkamer en zette alles neer. De beer legde ik op haar kussen en haar kleren hing ik in de kast. De rugzakken zette ik eronder. Toen herinnerde ik me haar oude kleren. Ik haalde ze op uit de badkamer en legde ze in de tobbe. Ik vulde de tobbe met warm water en een beetje waspoeder. Toen pas merkte ik het bloed dat erin zat. Ze was dus geslagen of gesneden. Het koste me heel lang om de kleren helemaal schoon te krijgen. Toen ik ze eindelijk had opgehangen in de achtertuin ging ik zoeken naar het meisje. Zodra ik de trap opliep zag ik haar in haar logeerkamer met de teddybeer spelen. In één klap vergat ik alles op die plek behalve het meisje dat, voor misschien de eerste keer in maanden, had gelachen. Glimlachend tikte ik haar op haar rug en wenkte haar. Met grote ogen en de teddybeer in haar armen geklemd liep ze achter me aan. maar er was één ding anders... Ze lachte. En ik lachte. Even was er geen oorlog. Even zat ik niet in het verzet.

Toen ze even later naar beneden kwam, had ik pleisters, verbanden en ontsmettingsmiddel op tafel staan. Ik zei dat ik even moest kijken of ze gezond was. Dat was een beetje liegen want ik wilde weten wat er met haar gebeurd was. Maar het was ook een beetje waar. Toen ze haar truitje omhoog deed, zag ik wonden die ik nog niet eerder had gezien. Ze had ook een hele boel blauwe plekken. Ik smeerde ontsmettingsmiddel op de wonden en zei dat het toverzalf was. Ik plakte pleisters en wikkelde verbanden met de uitleg dat dat de bewakers van de toverzalf was zodat die haar wonden goed weg kon toveren. Ik wist meteen dat ze een paar littekens zou houden maar gelukkig verder goed zou zijn.

Aan tafel gaf ik haar wat pap en een glas water. Dat was het enige wat ik nog had. Volgende week kreeg ik mijn salaris en ik was blut. Maar ze was blij met de pap. Toen pas zag ik dat ze waarschijnlijk al heel lang niet meer had gegeten en gedronken. "Hoe heet je?" Vroeg ik. "Tamar." Dat was een Joodse naam dus moest ze een andere naam krijgen. "Tamar luister, je moet voor de rest van de oorlog even een andere naam krijgen. Na de oorlog kan je weer gewoon Tamar heten maar dat is nu gevaarlijk. Wat dacht je van Els?" "Els..." Tot mijn grote opluchting knikte ze. "En jij bent eventjes mijn nichtje uit... uit... Groningen." Weer knikte ze. "Dus als ze vragen wie je bent en waarom je bij mij woont zeg je: Ik ben Els uit Groningen. Ik ben vijf jaar en Charlotte's nichtje." Ze praatte me even na tot het in haar hoofd zat. Wat moet het vreselijk zijn om zomaar een andere geschiedenis te hebben. Alsof je nooit hebt bestaan...

Ik hield mij sterkWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu