18. Evacuatie.

341 7 0
                                    

Karl was die ochtend verbijsterd geweest. Hij begreep niet hoe het mogelijk was dat de Tommies zich als makke schapen naar de slachtbank hadden laten leiden. Vol ongeloof had hij toegekeken hoe duizenden Britse soldaten uit hun loopgraven waren geklommen en hen wandelend tegemoet kwamen. Zelfs toen de MG 08 machinegeweren het vuur op hen openden, bleven ze ordelijk in een rij naast elkaar oprukken. De officieren voorop, als lichtend voorbeeld voor hun mannen, om hen te tonen hoe ze gedisciplineerd hoorden te sterven. Sommige van Karl's kameraden hadden het waanzin genoemd, anderen vonden het ronduit misdadig om zoveel levens, zinloos, op te offeren. Karl had zijn wapen niet eens op een individu hoeven richten. Een schot op de tegemoet komende muur van Britse infanteristen afvuren was voldoende geweest om een treffer te garanderen. Bij bosjes gingen de Tommies neer. Aanvankelijk waren Karl en zijn kameraden opgelucht. Het was kinderlijk eenvoudig gebleken om de Britse aanvallen, voor zover daar sprake van was, af te slaan, maar naarmate er steeds meer infanteristen op hen afkwamen, werd het mentaal toch een stuk lastiger. Karl's geweten kwam langzaam maar zeker in opspraak. Hij vond het onmenselijk om op deze manier de Britten af te slachten, en kwam na iedere treffer steeds moeilijker tot een volgend schot. Maar de jonge Duitse korporaal was er zich ervan bewust, dat, als hun officieren het bevel tot een stormloop gaven, de Tommies hen, gezien hun numerieke overwicht, zonder al te veel moeite, hadden kunnen overlopen. En dus was Karl, ondanks het misselijkmakende gevoel dat de slachtpartij het bij hem opriep, op de Britse infanteristen blijven vuren. Na een aantal aanvalsgolven hadden de Britten in deze sector besloten niet verder door te stoten. De verliezen waren te groot en nadat de Duitse artillerie hen opnieuw bestookte, hadden een aantal eenheden zelfs weer terrein prijs gegeven. Aan het eind van de dag had Karl over het niemandsland uitgekeken en zag, tot zijn ontzetting, hoe het veld bezaaid lag met lijken en jammerende, kermende gewonden.

De nachtelijke hemel werd fel verlicht door een zojuist afgeschoten lichtkogel die, door zijn onvoorspelbare, dansende bewegingen, spookachtige schaduwen over het niemandsland wierp. Karl, die er met Otto en Erich Lehmann, een slungelige boerenzoon die uit buurt van Ingolstadt kwam, op uitgestuurd was om reparaties aan de prikkeldraadversperringen uit te voeren, dook instinctief ineen. De drie mannen waren al een half uur op pad en waren, door de vele lichtkogels en de rollen prikkeldraad die ze mee moesten sjouwen, nog niet veel opgeschoten. Karl verwachtte dat er veel Britten in het niemandsland aanwezig zouden zijn om de vele gewonden van die dag te evacueren. Hij had zich voorgenomen om, wanneer hij op zo'n patrouille zou stuiten, ze ongestoord hun gang te laten gaan. Karl was van mening dat er die dag al veel te veel bloed had gevloeid. De jonge korporaal voelde er niets voor om nu ook nog eens met Britse brancardiers een vuurgevecht aan te gaan. Maar tot nu toe waren ze nog niemand tegengekomen en dat vonden de drie Duitsers eigenlijk wel best. Hun orders waren om reparaties te verrichten bij de eerste twee prikkeldraadversperringen, zonder dat ze daarbij bij schermutselingen betrokken zouden raken. Ze zouden als eerste naar de verste versperring gaan en van daaruit terug naar de eigen linies werken. Na bijna drie kwartier door het niemandsland te hebben gekropen en geslopen, kwam het drietal bij de gigantische krater, die het gevolg was van de enorme explosie van vanmorgen. Karl herinnerde zich hoe vreselijk hij van die enorme dreun geschrokken was en hoe de daaropvolgende schokgolf hem angst aan had gejaagd. Angst dat het schuilhol, waarin ze op dat moment hadden gezeten, het zou begeven. Gelukkig bleek het schuilhol stevig genoeg te zijn en konden de soldaten een paar minuten later ongedeerd hun schuilplaats verlaten. Nu hadden ze de krater van die enorme mijn bereikt. Karl vond dat de krater te diep was om er in de duisternis in af te dalen en besloot er omheen te trekken. Otto kwam met het voorstel om dat via de binnenkant van de krater te doen, zodat ze vanuit het niemandsland aan het oog van iedereen onttrokken zouden zijn. Karl vond het een prima idee en de honderd meter, die de diameter van de krater had, werd snel overbrugd. Van hieruit was het niet ver meer naar de tweede prikkeldraadversperring.

...en de engel sprak Duits.Where stories live. Discover now