37. Het Lazarett onder vuur.

134 5 4
                                    

Schijnbaar ongecontroleerd, stuiterde de eenzame ambulance door de nacht, over de weg vol hobbels en kuilen. Ongelovig keek Liesl om zich heen. De weg was, sinds ze hier twee uur geleden in tegenovergestelde richting hadden gereden, totaal veranderd. Bomen waren door de explosies omver geblazen en versperden hen op sommige plaatsen de weg, waardoor ze genoodzaakt waren om door de lage greppel om deze obstakels heen te rijden. Overal op en naast de weg stonden uitgebrande wrakken van ambulances en vrachtwagens. Een aantal wagens brandden nog steeds. Uit sommige ambulances hingen verkoolde en rokende lichamen uit de ramen en deuropeningen. Deze mannen was het niet meer gelukt om hun voertuig, terwijl het werd beschoten, tijdig te verlaten. Liesl bedacht wat een gruwelijke dood deze arme jongens gestorven moesten zijn. Gewonde soldaten, ondersteund door hun kameraden, strompelden hen in tegengestelde richting tegemoet, op weg naar het station van Achiet-le-grand. Allen in de hoop dat ze nog op tijd zouden zijn voor de ambulancetrein, die hen uit deze verschrikking zou wegvoeren. Na een aantal minuten verder gereden te hebben, kwam er een eind aan de stroom vluchtende gewonden. Max, die de ambulance terug naar het lazarett reed, nam wat gas terug, zodat de wagen wat stabieler op de weg kwam te liggen.
"Gekkenwerk is 't," mopperde hij, "en bovendien is 't levensgevaarlijk om terug te gaan." Max was, in eerste instantie, niet bereid geweest om op het verzoek van Liesl, om hen terug te rijden naar het lazarett, in te gaan. Hij was van mening dat het op het station veel veiliger zou zijn. Maar zowel Liesl als Maria hadden hem smekend aangekeken. Max was daar gevoelig voor en had uiteindelijk toch toegestemd, maar nu hij zag wat een ravage en een grote hoeveelheid doden de beschieting tot gevolg had, had hij spijt van zijn beslissing.
"Je moet haast wel gek zijn om terug te gaan naar het lazarett," vervolgde Max zijn gemopper, "tenzij je daar natuurlijk iets te verliezen hebt."
"Geloof me," zei Liesl somber, "ik heb daar alles te verliezen."
"En jij, Maria?" vroeg Max, terwijl hij de ambulance voorzichtig een heuvel opstuurde, "wat heb jij daar te verliezen?"
"Niets," zei Maria kalm, "maar er zal toch iemand moeten zijn die op Liesl past, anders raken we haar straks nog kwijt." De ambulance bereikte de top van de heuvel.
"Lichten uit." riep Liesl naar Max. Maar die wilde daar echter niets van weten.
"Als ik dat doe, zie ik de weg niet meer en belanden we straks in één van die kuilen, waar de weg vol mee zit."
"En nu zien de Tommies ons op kilometers afstand!" gilde Liesl in doodsangst.
"Als je de lichten laat branden," riep Maria in paniek, "worden we straks door de Tommies van de weg af geblazen!" Max wilde nog een weerwoord geven, maar het was al te laat. De lichten van de ambulance waren de Britse artilleristen niet ontgaan en na enkele seconden ontplofte er een granaat vlak voor hen op de weg. Grind en zand kwamen op de wagen neer, terwijl deze door de stofwolk van de explosie reed. Liesl slaakte een ijzige gil. Snel doofde Max de lichten van de ambulance en gaf flink wat gas. Meteen begon de ambulance harder te stuiteren. Nu zou het voor de Britse artillerie een stuk lastiger worden om hen te kunnen zien, maar de lichtflitsen in de verte gaven aan, dat de kanonnen gewoon door bleven vuren. Links en rechts van de ambulance ontploften nu granaten met een oorverdovend kabaal. Behendig stuurde Max de ambulance om de grote kuilen in de weg, onderwijl een schietgebedje opzeggend. De drie inzittenden werden alle kanten op geslingerd. Uiteindelijk hielden de Britten op met vuren. Waarschijnlijk omdat ze dachten dat de wagen nu toch niet meer op de laatst waargenomen positie zou zijn. En omdat ze de wagen niet meer konden zien, betekende verder schieten, niets anders dan verspilling van munitie. Opgelucht slaakte Liesl en Maria een diepe zucht.
"Dat scheelde maar weinig," zei Max hevig geschrokken.
"Verdomd weinig." vulde Liesl hem instemmend aan.

Nog voordat het lazarett in zicht kwam, was het al duidelijk welk een ramp zich hier had voltrokken. Achter de vele bomen, die het lazarett aan het zicht onttrokken, was een oranje gloed in de nachtelijke hemel waarneembaar. De drie inzittenden van de ambulance waren op het ergste voorbereid. Max naderde de laatste bocht en reed het terrein van het lazarett op. De westelijke vleugel van het gebouw, waarvan al twee jaar eerder, na een Duitse beschieting, een deel was ingestort, was nu in zijn geheel weggevaagd. In dat vernielde deel van het lazarett was verplegend personeel bezig om gewonden onder het puin vandaan te halen. Het was een tijdrovende klus die veel behoedzaamheid vereiste. Één verkeerd weggehaald brok puin of hout, kon weer een instorting tot gevolg hebben, waardoor de gewonden, die ze nu probeerden te redden, opnieuw bedolven konden worden. Maria zag hoe Wilhelm Schwartz aanwijzingen gaf aan het verplegend personeel, die zich nu als reddingswerkers hadden opgeworpen. In de verte hoorde Maria en Liesl de rinkelende bellen van de brandweerwagens, die zich vanuit Bapaume, naar de plaats des onheils snelden. Liesl holde naar de hoofdingang van het gebouw en liep de grote hal binnen. In het gebouw was het een grote ravage. Overal lagen brokken steen en puin en de hele vloer was bedekt met een dikke laag stof en glas. De vleugel waar Lloyd en Karl zich zouden moeten bevinden leek de beschieting ongeschonden door te zijn gekomen. Liesl holde, met Maria in haar kielzog, de trap op en ze moest zichzelf een aantal keren aan de leuning vastgrijpen om niet uit te glijden. De grote trap was door al het neergedaalde stof, spekglad geworden. Liesl bedacht dat dat, bij de verdere evacuatie van patiënten, nog wel eens voor problemen kon zorgen. Ze besloot zich er nu niet te druk over te maken. Haar voornaamste zorg was het vinden van Lloyd en Karl en om hen zo snel en veilig mogelijk uit het lazarett te evacueren. Liesl besloot dat ze zich door niets of niemand daarvan zou laten weerhouden. Maria en Liesl bereikten de eerste verdieping. Hier brandde geen enkel licht meer en moesten de twee verpleegsters hun weg, in het duister, op de tast zien te vinden. Behoedzaam liepen ze door de gang in de richting van de zaal van de krijgsgevangenen. Door de kieren van sommige deuren was een oranje gloed te zien. Het was Liesl duidelijk dat er achter die deuren een felle brand woedde.
"Iedereen die zich daar nog binnen bevond, was ten dode opgeschreven." dacht Liesl bedroefd. Zo'n deur openen zou onverstandig zijn. Door de plotselinge toevoer van zuurstof, zou de brand nog feller worden. Bovendien liepen Liesl en Maria het gevaar dat de vlammen dan naar buiten zouden slaan, waardoor ze zelf ernstige brandwonden op zouden kunnen lopen. Liesl en Maria kwamen bij een groot gat in de vloer aan. Liesl keek naar boven en zag dat een granaat een deel van het dak had weggeblazen. Voorzichtig liepen ze om het gat heen. Plotseling begaf een deel van de vloer het en stortte naar beneden. Een wolk van stof prikte in Liesl's ogen, die direct begonnen te tranen.
"Liesl!" riep Maria geschrokken, "Alles goed met je?"
"Niks aan de hand!" riep Liesl onmiddellijk terug. De schrik zat er echter goed in.
"Als de vloer het al zo makkelijk begeeft," zei Liesl, "wat staat ons dan nog meer te wachten?"
"Niet teveel bij stil staan en gewoon doorgaan. Wel goed blijven opletten waar je loopt." Liesl nam het advies van Maria ter harte en was nog voorzichtiger geworden. Behoedzaam gingen de beide verpleegsters verder. Op het moment dat ze bij de ziekenzaal van de krijgsgevangenen waren aangekomen, werd het lazarett weer opnieuw door brits artillerievuur bestookt. Het gebouw trilde op zijn grondvesten en Liesl en Maria moesten de grootste moeite doen om niet om te vallen. Nu werd ook het deel van het lazarett waar zij zich bevonden onder vuur genomen. Liesl probeerde met de moed der wanhoop de zaal waar Lloyd en Karl zich moesten bevinden, te bereiken. Het lukte haar uiteindelijk om de deur te openen. De aanblik van de ziekenzaal, ontnam haar alle hoop. De zaal was gedeeltelijk weg gevaagd en in de ruimte die nog over was, was niemand te bekennen.
"Liesl, we moeten hier weg!" riep Maria wanhopig.
"Waar zouden ze nu kunnen zijn?" vroeg Liesl, die nu volledig in paniek dreigde te raken.
"We moeten naar beneden. Naar de kelder." riep Maria, "misschien dat ze daar schuilen. Hier kunnen we, in ieder geval, niet blijven." Met tegenzin volgde Liesl haar vriendin, terwijl de granaten om hen heen in het gebouw insloegen.

...en de engel sprak Duits.Where stories live. Discover now