13.

57 7 10
                                    

'Mens, je ziet er niet goed uit.' De donkere sterrenloze hemel van Qaeriah kwam in zicht en ik zuchtte. Mijn hoofd bonkte pijnlijk, ik had hier geen zin in.

'Goh, dat had ik nog niet gevoeld.' Mijn gezicht brandde en mijn wangen waren dik. 'En waar zijn we nou weer?' Vermoeid kwam ik overeind, maar mijn lichaam ging niet verder dan het leunen op mijn armen.

'Blijf liggen en stop met kreunen.' Untar duwde me zachtjes terug om op het lichtblauwe gras te liggen. De sprieten waren helder, net water, maar ze kietelden mijn gezicht. Ik had dit grasveld nog een keer eerder gezien, maar toen was ik zo overweldigd door het nieuws dat Cyran zou komen, dat ik niet de tijd had genomen om de plek te bekijken. De God had een perkamentscrol open op zijn schoot en bestudeerde het.

Gelach klonk achter ons, geschrokken wilde ik overeind komen, maar Untar greep mijn bovenarm vast. Hij duwde me weer tegen de koude grond. 'Dat zijn de zielen maar. Je bent gewond, stop met bewegen en rust uit.'

'Zielen?' Ik boog mijn nek om de God aan te kijken, maar een helse steek schoot door mijn lichaam. Tranen sprongen in mijn ogen.

'Het zijn de zielen die de Samsara doorgaan, ze zijn nog niet rijp voor een nieuw leven, de zielen blijven even hier. Ze spelen hier op het Veld van Callipso.'

De God rolde de scrol op, zijn gewaad vlierde bij elke beweging. Het gelach van kinderen en oude mensen mengden met elkaar tot een symfonie van een leven waar alleen het goeds uitgehaald werd. 'Het veld is genoemd naar Callipso, omdat niemand hier zal blijven. Dit is maar een tussenstop voor ze, voordat ze verder gaan.' De God legde het langzaam uit, maar zijn stem had een toon van verdriet. 'En nu, rust.'

Untar legde zijn in lederen omhulde hand op mijn voorhoofd. Ik had niet eens doorgehad hoe warm ik het had, tot ik zijn koude aanraking voelde.

'Het veld is mooi,' zei ik dan. Qaeriah was ook al mooi, maar het veld bevatte het gelach en onschuld van mensen. Mijn oogleden waren zwaar.

'Dankje,' mompelde de God terwijl hij zijn vrije hand tegen zijn kin aanzette. Ik kon de glimlach in zijn stem horen, waardoor een glimlach ook op de mijne verscheen. Untar had zijn redenen om chaos te schoppen, om mij te manipuleren, redenen die ik misschien niet kon vergeven. Maar hij zorgde ook veel voor de zielen, hield zijn deel van de Samsara hoog met zijn trots. En dat deel van hem kon ik respecteren.

'Zorg goed voor de ziel van de jongeman,' mompelde ik. 'Hij wilde alleen zijn zusje beschermen.' Mijn ogen sloten zich, hopend dat de God me hoorde, maar hij verroerde zich niet. Zou de jongeman ook met de anderen op het veld van Callipso spelen? Ik hoopte dat zijn verdrietige stem ook mee zou doen met de symfonie van de zielen en dat hij zijn rust kon vinden.

De terugkeer naar de echte wereld was teder, alsof ik zachtjes weer terug werd gelegd in plaats van het vallen dat ik altijd ervaren had. Mijn lichaam deed pijn, mijn rug was stijf en bij elke beweging die mijn kaak maakte, schoten pijnscheuten door mijn gezicht. Binnensmonds kreunde ik en duwde ik mijzelf overeind.

'Elysia.' Dani's stem klonk naast mijn bed, hij zat op een krukje naast het bed. Ik sloot mijn ogen vreslagen, Dani en Remia hadden het gezien, de kracht die al jaren gevreesd was. 'De bandiet, hij was dood.'

'En jij wist dat al, hè?' vroeg ik hem schor terug. Toen ik het lijk vastpakte, voelde hij al een tijdje dood, misschien was hij nooit levend de kliniek ingekomen. Dani had het echter nooit gezegd, hij bleef met het lijk bezig terwijl Remia en vooral ik vernederd werden door de mannen.

'Dat klopt,' gaf Dani toe. Hij masseerde zijn nek en sloeg zijn ogen omlaag. Met een zucht liet ik het van me afglijden, ik kon het hem niet kwalijk nemen.

Vergeten toornWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu