32.

34 6 11
                                    

Toen mijn ogen weer open gingen, bevond ik me in Qaeriah. Untar stond voor het gat die ik maar eenmaal eerder had gezien.

'Je bent terug.'

Ik wilde de Dodengod antwoorden, maar er kwam alleen een kreunend geluid uit mijn keel. De brandende pijn in mijn mond was terug en ik tastte mijn mond af met mijn hand, om te realiseren dat ik geen tong had.

Dit was mijn eigen lichaam.

Met zware ledematen krabbelde ik overeind, onhandig stootte ik mijn knie tegen de grond. Dit lichaam was wat langer dan die van Elysia.

'Ik zie dat je je belofte hebt verbroken.' Untars ijzige stem weerklonk door Qaeriah, waardoor rillingen over mijn rug liepen. Hij kwam dichterbij, elke stap klonk als een knal die afging. Bang deinsde ik achteruit, de God was pissig. Ik wilde met hem praten, het uitleggen, maar dat lukte allemaal niet.

In een oogwenk stond hij voor mij, de God greep mijn kraag vast. 'Je bent net als de rest,' spuugde hij in mijn gezicht, maar het klonk alsof hij gewond was. Zijn lichaam trilde.

'Hmm?' vroeg ik hem door het gebrek van mijn tong, voorzichtig bracht ik mijn hand naar zijn schouder.

'Wat denk je dat je aan het doen bent?' Mijn hand bevroor en ik trok hem gauw terug. De God liet mijn kraag los en zuchtte. Hij hield zijn voorhoofd vast. 'Je bent net als alle andere mensen.'

De haat in zijn stem droop er vanaf en ik trok mijn handen terug. Dit was niet de Untar die ik de afgelopen maanden had leren kennen. 'Ik had je nooit moeten vertrouwen.'

En de haat was veranderd in teleurstelling, maar ik begreep hem niet. Als een teleurgestelde vader trok hij mij aan mijn arm naar voren, hij hield me omhoog alsof ik niks woog. Tegenstribbelend plantte ik mijn hakken in de grond. Ik wist niet wat hij met me van plan was. Ik wist niet waartot hij in staat was met zijn woede.

Hij bracht me dichter tot de witte put, de kou die het uitstraalde zorgde voor kippenvel op mijn hele lichaam. Hij pakte mijn nek vast alsof ik een zwerfkat was, sissend van de pijn probeerde ik zijn koude hand weg te schudden. 'Ik had het moeten zien aankomen.'

Starend naar de bodem van de put slikte ik nerveus, was hij van plan om me erin te gooien?

'Ik dacht... ik dacht dat jij anders zou zijn,' fluisterde de God. Hij klonk verraden, en ik keek hem verward aan. De rand naderde al en Untar was doodserieus. Mijn vingers begroeven zich in zijn zwarte kledij, ik kneep mijn ogen stevig dicht. Met een duw in mijn nek gooide hij me de put in, ik wilde gillen, maar er was geen geluid.

Untars zwarte kleren ontrolde van zijn lichaam, ik had voor een seconde houvast aan zijn gewaad. Met wijde ogen bekeek ik de God. Zijn borstkas was harig en de onderkant van zijn lichaam kopieerde de staart van een basilisk. Zijn hoofd bestond uit de schedel van een steenbok.

En voor het eerst kon ik in de lege ogen van Untar staren, die geschokt waren. Met paniekerige handen tastte hij zijn lichaam af voor zijn wapen. De wereld leek langzamer te gaan terwijl ik 'nee' wilde gillen, maar mijn stem werkte niet mee. Trappelend met mijn benen zocht ik houvast aan de muur. Untar sneed het gewaad in een vloeiende beweging met zijn dolk.

Ik viel. Het was anders dan toen ik viel bij de tempel, toen had ik geen tijd om alle gebeurtenissen te verwerken. Maar nu wel, nu wist ik dood mijn einde naderde. Het wit onder me pruttelde blij, enthousiast voor hun volgende slachtoffer. Het zwarte gewaad vloog uit mijn hand en ik bereidde me voor op de impact. Mijn brandende ogen sluitend, mompelde ik een schietgebedje voor mijn leven die ik al jaren niet meer had uitgesproken.

'Athea!'

Ik opende mijn ogen bij de bekende stem. Cyran stak zijn hand naar me uit. Ongelovig knipperde ik een paar keer, maar de God was er echt. Met al mijn kracht reikte ik mijn hand naar hem uit. Onze vingers verstrengelden en Cyran zette zijn staf tegen de wand van de put. Zijn zwarte krullen plakten aan zijn gezicht door het zweet, maar wonder boven wonder zat zijn hoed nog altijd goed.

Vergeten toornWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu