22.

44 6 10
                                    

En voor het eerst in een lange tijd had ik weer een droom. Een plezante droom voor de tijd dat ik mijn krachten had ontdekt. Een tijd waarin de spanning tussen mij en de andere soldaten nog niet bestond en ik mensen kon helpen in de ziekenboeg.

De dokters stonden allemaal rond me heen, Iana kwam met een half ingezakt gebakje die ze taart noemden. De dokters hadden er een brandend stokje ingedaan. Ze vertelden me dat het een jaar was sinds de oorlog was gestart, een jaar sinds ze mij in de wagon tussen de kratten gevonden hadden, en aangezien ik mijn verjaardag niet wist, was die dag mijn verjaardag geworden. De start van de oorlog was voor velen hartbrekend en nagelbijtend spannend, maar voor mij was het net mijn wedergeboorte. Het was ook op mijn 'verjaardag' dat ik leerde wat tranen van blijdschap waren.

Mijn ogen gingen langzaam open. En ik vroeg me af hoe mijn leven zou zijn als ik deze krachten niet had, als ik een normaal persoon was als de rest. Zouden we dan allemaal in dezelfde vreugde hebben geleefd als op mijn verjaardag?

Ik wilde overeind komen, maar mijn ribben protesteerden hevig. Me erbij neerleggend bleef ik op de houten plank liggen die te klein was voor mijn lichaam. Mijn arm bungelde van de plank en de ruimte stonk. Om te zeggen dat het stonk was misschien nog te mild, de ruimte meurde. Ik herkende de zure stank van rottende lijken. Stalen spijlen zaten voor me uit, ze waren het ene moment wazig en dan weer scherp.

Ik was in een kerker.

De realisatie deed mijn hart bonken. Ik forceerde mezelf overeind, liet een jank om de pijn vrij maar duwde door. Waarom was ik opgesloten? Ik had niks verkeerds gedaan.

Je bestaan is verkeerd.

Ik negeerde de stem in mijn hoofd. Tranen schoten in mijn ogen toen ik mezelf naar de metalen spijlen bracht, er was genoeg ruimte om mijn arm er doorheen te wurmen. Mijn vingers omklemden het koude hek en ik begon eraan te trekken, duwen, maar er was geen enkele beweging. Ik wilde schreeuwen, maar ik wist dat er niemand zou zijn die me kwam redden. Gefrustreerd rustte ik mijn voorhoofd tegen het koude metaal, hoe kwam ik hier uit? Met elke ademhaling porde mijn gekneusde rib in mijn long en ik liet mezelf vermoeid zakken op de grond. Mijn plotse energie uitbarsting was weer verdwenen en mijn handen gleden met me mee over de spijlen.

Ik verbeet mijn tranen en leunde mijn bovenlichaam tegen de tralies. De rode draad wees naar het westen en vibreerde met elke beweging die Cyran maakte. Zou de God me komen opzoeken, of was hij te dronken van zijn blijdschap. Seconden vormden minuten en minuten smolten tot uren. Mijn blik bleef op de rode draad, mijn enige hoop lag bij de Dwaalgod, maar zelfs daar kon ik niet te veel op rekenen. Ik betwijfelde het of hij me hieruit zou helpen met zijn loyaliteit aan zijn regels.

'Ze zit hier.' De ridder die me gevangen liep de kerker binnen, mijn hoofd schoot omhoog. Achter de blonde man liepen nog twee figuren in het schrale licht van de toortsen. Een ridder die zijn blauwe cape opzij gooide, het gouden naaiwerk van de arend schitterde in het licht van de toorts. De cape was symbool voor de generaal van Zavron, waarschijnlijk de opvolger van Generaal Arnox, of misschien zelfs de opvolger daarvan.

'Wat is deze stank,' mompelde de Generaal terwijl hij zijn neus bedekte met zijn hand. 'Doe er wat aan dit meurt naar de dood.' De ridder knikte met klemmende kaken. Hij antwoordde de generaal kortaf. Naast hem stond een oude vrouw gekleed in het wit, ze leek haast op een spook met de emotieloze uitdrukking. Ze staarde naar de grond, haar handen wreven in elkaar om warmte te creëren.

'Weet je zeker dat dit meisje de clymura tot leven had gebracht?' vroeg de generaal. Hij keek neer op mij, de krassen van zijn harnas blonken met elke beweging. Zijn ogen boorden in de mijne en ik slikte nerveus, alle moed leek naar mijn voeten te zakken.

Vergeten toornWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu