2

904 35 2
                                    

Bella ☾

Ik loop mijn ziekenhuiskamer in. "Mevrouw, krijg ik mijn eigen kamer?" vraag ik aan de verpleegster die achter me staat.

"Voorlopig wel," zegt de vrouw. Ik kijk tevreden rond in de kamer. Prima kamertje. Ik zit er misschien niet om de leukste reden, maar de kamer is verder oké. Ik heb zoals verwacht een éénpersoonsbed. Boven mijn bed hangt een tv en naast mijn bed staat een tafeltje. Verder is er een hele lege ruimte. Misschien zet ik er een plant neer ofzo. 

"Oké," zeg ik en ik zet mijn tas op het bed. "En wanneer begint de chemokuur?" vraag ik. 

"Ze sluiten je zo aan op een infuus en dan begint het al," zegt de vrouw. Mijn ouders komen nu pas de kamer ingelopen en kijken naar me. 

"Waar waren jullie?" vraag ik. 

"We waren even met je dokter aan het praten," zegt mijn vader. Ik knik en pak dan de afstandsbediening. 

"Is er Netflix?" vraag ik. 

"We kunnen het voor je installeren," zegt de vrouw. 

"Dankjewel," zeg ik. De vrouw knikt en loopt dan de kamer uit. Mijn moeder zet mijn koffer naast mijn bed en kijkt rond in de kamer. "Hoor je dat," zeg ik. Mijn ouders kijken me aan. "Ik krijg Netflix," zeg ik zo enthousiast mogelijk. Ik kan niet in het deprimerende gevoel van mijn ouders blijven hangen. Het leven is vrij simpel. Ooit gaan we dood en als dat nu is, dan zal daar wel een reden voor zijn. Misschien gaan er dingen komen die ik niet aankan en ga ik daarom nu al dood. Ik kan niet de rest van mijn korte leven verdrietig gaan zijn om dat. 

"Ja," zegt mijn vader. "Ik hoorde het," zegt hij. Ik glimlach naar hem wanneer ik zie dat er tranen in zijn ogen staan. 

"Papa, het komt goed met me," zeg ik. Niet dat ik zelf veel van mijn woorden geloof, maar het zal wel. Mijn vader schenkt me een verdrietige glimlach en loopt naar het raam. 

"Gelukkig zit je vijf hoog. Dan heb je nog iets van uitzicht," zegt hij. Ik stap van het bed af en loop naar het raam. 

"Verdomd. Inderdaad," zeg ik en ik kijk naar het uitzicht. Ik kijk uit op het stadscentrum. "Kijk mam, zo slecht is het hier niet," zeg ik. Ik draai me om naar mijn moeder en zie dat ze mijn koffer aan het uitpakken is. Ze huilt nog steeds. "Mama, maak je geen zorgen om me," kalmeer ik haar en ik loop naar haar toe. "Ik ben sterker dan je denkt," zeg ik en sla mijn armen om haar heen. Mijn moeder leunt op mijn armen en veegt haar tranen weg. 

"Ik weet het, lieverd, maar je bent mijn dochter. Ik had liever gehad dat dit mij was overkomen. Jij hebt nog een heel leven voor je," zegt ze. 

"Ik red het wel," zeg ik. Of dit een leugen is of de waarheid zal me later wel duidelijk worden. Mijn moeder glimlacht naar me en knuffelt me. Ze zegt echter niks meer. Ik denk dat we allemaal beseffen dat die 12% niet veel goeds beloofd. 


Mijn ouders praten met mijn dokter, terwijl ik op het infuus wordt aangesloten. Ik zap met mijn vrije hand door de tv-kanalen heen en kijk ondertussen af en toe naar het infuus in mijn arm. 

"Dus dit is chemo?" vraag ik. "Een naaldje in mijn arm?" 

"Ja, deze dient medicatie toe," zegt een oudere vrouw. "Het lijkt niet veel, maar je kan je er best beroerd door voelen," zegt ze. 

"Dat geloof ik best," zeg ik en tik op het infuus. "Wanneer mag het eruit?" vraag ik.

"We doen verschillende behandelingen. Over een paar dagen halen we het er even uit en heb je een rustperiode en daarna dienen we een nieuwe dosis toe," zegt de vrouw. 

"Word ik misselijk?" vraag ik. 

"Goed mogelijk. Het zou kunnen dat je over een paar uurtjes al moet overgeven, maar dit is alleen de eerste paar keren zo," zegt de vrouw. Ik knik en kijk naar de tv. National geographic is te zien. Een groep leeuwen loopt door de savanne. Ik zucht en volg de leeuwen bij elke beweging. Veel meer kan ik nu toch niet doen. 

"Kan ik trouwens gewoon door het ziekenhuis lopen?" vraag ik. De oude vrouw knikt. 

"Als je het infuus maar meeneemt," zegt ze. Mijn ouders komen naast mijn bed zitten en de oude vrouw loopt weg. Ik kijk naar het infuus in mijn arm en laat het aan mijn ouders zien. 

"Dit is het. Dit is de gevreesde chemotherapie," zeg ik. "Waarom is iedereen zo bang voor dit kleine ding?" vraag ik. 

"Bella, het is niet niks. Het zit er voor een reden," zegt mijn vader. 

"Pap, zo heftig is het niet. Het doet geen pijn of zo," zeg ik. Ik wrijf over het infuus in mijn arm en zucht. Ik moet me misschien inderdaad gaan beseffen dat het er met een reden zit, maar ik wil daar nog niet aan toegeven. 

"Wil je iets drinken?" vraagt mijn moeder. Ik haal mijn schouders op. 

"Haal maar wat voor jullie," zeg ik. "Dan bel ik even naar wat vriendinnen."  

"Dat lijkt me verstandig," zegt mijn vader en hij begeleidt mijn moeder de kamer uit. Ik pak mijn telefoon uit mijn tas en ga door mijn contactenlijst. Ik stop bij Merel, mijn beste vriendin. Ik twijfel of ik wel moet bellen, maar ik heb haar nu een tijdje niet gesproken en zij verdient een uitleg. Ik plaats de telefoon aan mijn oor en hoor de telefoon een aantal keer overgaan. Dan wordt er opgenomen. 

"Bel?" vraagt Merel. 

"Hey," zeg ik. 

"Hoe gaat het? Ik heb al weken niks van je gehoord," zegt ze. Dat ze weken niks van me heeft gehoord ligt puur aan het feit dat ik nogal in mijn eigen bubbel heb geleefd. Tot vorige week wist ik namelijk nog niet dat er iets in mijn lichaam ontzettend fout zou kunnen zijn. 

"Het gaat wel," zeg ik, kijkend naar het infuus. Het fascineert me dat er nu medicatie door het draadje loopt. Überhaupt het feit dat ik in het ziekenhuis ben fascineert me. Nog nooit ben ik langer dan een half uur in het ziekenhuis geweest. Meestal ging ik op bezoek bij vriendinnen die iets hadden gebroken. 

"Ik hoorde van Vera dat je een test moest doen voor die krampen," zegt Merel. Vera is een andere vriendin van mij. Ik studeer met haar en heb haar dus wel laten weten van de ontzettende pijn die de krampen mij bezorgde. Niet wetende dat dit kanker was.

"Ja klopt," zeg ik. 

"Heb je daar al uitslag van?" vraagt ze.

"Ja. Het is allemaal prima," lieg ik. "Gewoon wat menstruatiekrampen." Over de telefoon vertellen dat ik doodga is nogal extreem. 

"Ben je nu thuis?" vraagt Merel. "Ik heb zin in een meidenavond," zegt ze. 

"Ik ben nu bij mijn oma," lieg ik, "maar die meidenavond komt nog wel," zeg ik. "Ik moet weer gaan." Ik zucht en wacht totdat Merel het gesprek eindigt. 

"Ja is goed, liefie," zegt ze. "Ik geef aan de meiden door dat alles goed met je is. Hou van jou," zegt ze. 

"Hou ook van jou," zeg ik en hang op. Nu gaan al mijn vriendinnen denken dat ik menstruatiekrampen heb. Niet dat dat erg is, maar wetende dat ze niet zullen weten hoe het echt met me gaat is ook niet een topsituatie. Ik leg mijn telefoon weg en loop naar het raam. Ik staar naar de lucht en denk aan hoe erg mijn toestand eigenlijk is. Ik heb darmkanker en wordt aan een chemokuur gezet, terwijl de kans op genezing nihil is. Ik zucht en denk aan mijn ouders. Ik heb ze in de twee uur dat we dit nieuws weten nog niet één keer zonder tranen gezien. Voor hun is het waarschijnlijk zwaarder dan voor mij. Als ik dood ga is het klaar voor mij, maar mijn ouders blijven achter. Alleen en zonder dochter. Zonder kind. Ik voel tranen opkomen maar onderdruk ze. 

Huilen is niet nodig. Ik kan niks aan deze situatie doen. Ik ben het slachtoffer, maar tenzij mijn lichaam de ziekte weet te bestrijden, valt er voor mij niks te doen. Ik kan enkel deze chemo ondergaan en hopen. 

forever and alwaysWhere stories live. Discover now