Hoofdstuk 3

95 12 34
                                    

Nathaniel kijkt keurend naar zichzelf in de manshoge spiegel. De kleren zijn oud en versleten, maar zitten hem als gegoten om zijn brede schouders en smalle heupen.
Zijn zwarte haren zijn schoon, maar krullen slordig over zijn voorhoofd en kraag. Zijn donkere ogen staren verleidelijk in zijn eigen spiegelbeeld.

"Kijk al het moois er niet af," klinkt de geamuseerde stem van Yunus achter hem.
Hij komt naast hem staan en gezamenlijk kijken de broers naar hun overeenkomsten en verschillen.
Je kunt wel zeggen dat ze het getroffen hebben in hun leven met hun uiterlijk, rijkdom en positie.

Yunus zegt zacht: "Weet je zeker dat je het alleen gaat redden?"

Nathaniel kijkt hem ironisch aan en zegt: "Dat is toch het hele punt? Als ik bewakers om me heen heb lopen, zal ik alsnog niet weten hoe mijn onderdanen zich gedragen in hun echte leven.
Werkelijk Yunus, ik vind dit echt één van je betere ideeën. Je kunt nog mee als je wilt?"
Alles om de dodelijke saaiheid van het leven aan het hof te doorbreken.

Yunus schudt grijnzend zijn hoofd en zegt afwerend: "Nee dank je, ik heb genoeg op mijn bordje nu vader het stokje over wil dragen."
Hij ziet het gezicht van zijn broer verstrakken en beseft dat dat niet handig was om te benoemen. Om hem af te leiden kijkt hij naar de uitdossing van Nathaniel en beseft: "Je hebt je zegelring nog om, is dat slim om te dragen als de arme boerenkinkel die je pretendeert te zijn?"

Nathaniel kijkt verdedigend: "Zo kostbaar ziet hij er niet uit, en ik wil blijkbaar toch graag iets van thuis bij me dragen."

Yunus spreekt de historische woorden: "Kijk maar uit dat je niet beroofd wordt."

"Ja ja," lacht Nathaniel. "Ik heb wel íets opgepikt van mijn vechtlessen."

Yunus knikt peinzend. Tot nu loopt zijn plannetje naar behoren. Hij hoopt dat dat zo blijft.
Hij kijkt toe hoe Nathaniel verder paradeert en zijn uiterlijk perfectioneert totdat niks aan hem nog iets van zijn hoge afkomst laat blijken.

"Iets minder arrogantie," adviseert hij, en hij moet het hem nageven: Nathaniel doet ernstig wat hem wordt opgedragen.
"Je bent er klaar voor," verklaart hij daarna. "Wanneer ben je van plan om te vertrekken, en waar ga je eigenlijk heen?"

Nathaniel zegt: "Ik ga natuurlijk naar mijn eigen stukje van het rijk, en eigenlijk was ik van plan om nu te gaan. Waarom goed daglicht verspillen? Ik ben er klaar voor."

Yunus knikt, dat had hij wel gedacht. Hij trekt zijn broer in een knuffel en zegt zacht: "Het ga je goed, broertje van me. Kom snel weer terug."

***

Nathaniel kijkt nog even om. Het paleis waar hij in is opgegroeid steekt majestueus af tegen de achtergrond van bomen en huizen.
Hij denkt terug aan alle kwaad die hij de afgelopen jaren heeft gedaan. Een steek van wroeging gaat daardoor door zijn hart. Hij heeft niet aan Yunus verteld dat wat hij nu doet - afstand nemen van zijn rang en rijkdom - niet alleen was om de verveling te stoppen. Hij is vierentwintig en het is misschien wel tijd om volwassen te worden.
Hij beseft maar al te goed dat zijn verleden niet vlekkeloos was. Behalve dat, is er niemand anders dan zichzelf die hij daar de schuld van kan geven. Hij beseft dat het misschien niet eens zo verkeerd is om te doen wat hij nu doet. Leren, zíen, wat zijn onderdanen doen, is misschien wel het beste idee dat zijn broer hem heeft aangepraat. 

Hij heeft eten en drinken meegenomen om de eerste dagen door te komen, samen met wat geld, maar wil dat laatste als het even kan niet gebruiken. Hij heeft zijn vermomming goed doordacht, vindt hij zelf. Hij is een knecht die van dorp tot dorp trekt en geld, eten en onderdak hoopt te verdienen. Hij is jong en sterk, wat kan hem overkomen?

En de eerste dagen overkomt hem ook niks. Hij loopt over stille wegen, door bossen en heiden. Hij heeft vanuit dit perspectief nog nooit zijn - en zijn ouders' - rijk gezien, en het valt hem op hoe rustgevend de natuur van Merunos op zijn gemoed werkt. Slapen doet hij op de grond, op een bed van mos en bladeren. De eerste nacht sliep hij verschrikkelijk en de tweede was nog erger. Nu is hij eraan gewend, maar hij kan niet wachten tot hij een dorp tegenkomt waar weer een echt bed op hem wacht. Over traktaties gesproken.
In de verte ziet hij een teken van bebouwing, wat logisch is, want hij loopt nu al even langs land waar vlijtig op wordt gewerkt.

Opeens valt hem op dat het rijk van zijn ouders is geëindigd, en dat zijn eigen prinsendom is begonnen. Hij loopt nu op zijn eigen land. Het schaamrood staat hem op de kaken als hij beseft waardoor hij het verschil ziet.

Het dorp dat hij binnentreedt is armoediger dan hij gewend is. De mensen die hij tegenkomt zijn schaars en haveloos gekleed. Nu, in de zomer is dat geen probleem, maar hij beseft dat dit geen mensen zijn met een stapel kleding zoals hijzelf achter heeft gelaten in het kasteel.
Het volk, zijn volk, beweegt trager dan hij gewend is. Ze lachen niet. Alsof ze aan het overleven zijn.

Nerveus kijkt hij om zich heen. Het begint donker te worden en hij ziet de werkers van het land huiswaarts keren.
Het is tijd dat ook hij een plekje zoekt voor de nacht.
Hij draait zich om en hoort een stem: "Waar ga jij naartoe, als ik vragen mag?"

De verloofde [onc2021]Where stories live. Discover now