Hoofdstuk 38

3.3K 271 110
                                    

[Waarschuwing: pittige scènes (en ik heb me ingehouden)]

Duvall had haar zwijgend geheeld – wat hem wel een paar minuten had gekost – en Genesis had hem geen woord meer gegund. Ze kon er maar niet over uit dat hij haar had voorgelogen. Als hij gewoon had verteld wat zijn broer had gezegd, was ze niet gewond geraakt en hadden ze deze noodlottige situatie kunnen vermijden.

Dit alles was zijn schuld. Hij had haar bijna de dood ingejaagd.

Tijdens de rit zei niemand een woord en was de sfeer gespannen. Ze hielden deze keer duidelijke paden aan en vervolgden hun weg naar Imortalum op een snel tempo dat nog net doenbaar was voor de paarden.

Ze trokken twee dagen over een kale vlakte, die zich eindeloos voor hen uitstrekte. De wind was er een martelwerktuig en dwong hem om vaker rust te nemen, om de paarden te sparen.

Ook de voorraden begonnen erdoor heen te jagen. Doordat ze geen steden tegenkwamen, besloot Duvall om het overgebleven eten te rantsoeneren, wat voor nog meer spanningen tussen hen zorgde. Met lege magen en holle, starende ogen reisden ze over de vlakten en probeerden ze hun moed te behouden.

Genesis was een wrak, voelde zich verdoofd en doodvermoeid. Iedere dag sleepte ze zich uit bed en koste het haar steeds meer moeite om op Nebula te kruipen en verder te rijden. Alles in haar schreeuwde om rust, maar daar was geen tijd voor.

De tijd drong. 

Duvall leek steeds vermoeider naarmate ze verder reden en de uitdrukking op zijn gezicht werd met de dag grimmiger. Iedere uitdrukking, iedere beweging, haast iedere uitademing leek hem pijn te doen.

Op een dag, toen ze een paar uur hadden gereden en aan de uitlopers van de Salder stopten om wat te eten, besloot Genesis dat het genoeg was geweest. Ze stapte van haar paard af, knoopte het vast aan een boom, en raapte al haar moed bij elkaar om met de Begaafde te gaan praten.

Tot haar verwondering en frustratie was hij verdwenen. Diabolo stond loom te grazen, zijn zwarte staart heen en weer zwiepend om vliegen te verjagen, en was niet vastgebonden. Fronsend keek Genesis rond, maar zag hem nergens. Ze besloot naar het paard toe te lopen en schraapte nogal onzeker haar keel terwijl ze contact probeerde te leggen met de geest van het nachtzwarte beest.

Diabolo reageerde meteen. Waarom stoor je me?

Ik heb een vraagje.

Vraag maar, Genesis.

Hij had een aangename stem, diep en laag, net zoals die van zijn meester. Zijn kalme uitstraling deed haar kalmeren en stelde haar gerust om verder te gaan. Ik vroeg me af waar Duvall was. We hebben lange tijd niet meer gepraat en hij was plots verdwenen. Weet jij daar meer van? Of heb je anders Lupen nog gezien? Hij ging op eigen houtje naar het heilige woud, maar je kan hem toch wel reuken, niet?

Het paard nam de tijd om te antwoorden en tilde zijn grote hoofd op. Zijn diepzwarte ogen boorden zich in de hare. Natuurlijk weet ik waar mijn meester is, zei hij enkel.

Kan je me vertellen waar? Probeerde Genesis.

Diabolo brieste en liet zijn neusvleugels trillen. De geoliede vacht rond zijn benen bewoog toen hij een stap naar voren zette en recht voor haar neus tot stilstand kwam.

Genesis moest omhoog kijken.

Waarom zou ik je vertellen waar hij is als hij weggegaan is? Als heer Duvall zich afzondert betekent dat dat hij alleen wilt zijn.

Genesis keek hem wanhopig aan en stak een hand naar hem uit, maar bedacht zich snel en liet hem slap langs haar zij vallen. Ik weet het, maar ik heb hem nodig. Ik heb een fout gemaakt. Die moet ik rechtzetten.

CLARA - De BegaafdenWhere stories live. Discover now