Proloog

1.5K 95 11
                                    


Proloog


De wereld was hard. Iedereen die geboren werd, had maar één doel in zijn of haar leven. En dat was doodgaan. Iedereen ging uiteindelijk dood, alleen de vraag was wanneer. Tenminste, dat hoorde zo te zijn. Mensen wisten niet dat er wezens waren die hoopten dat het leven op een dag zou eindigen. Die hoopten op de dag dat de dood hun kwam halen. Het was voor de meeste moeilijk voor te stellen omdat ze ervan overtuigt waren dat de drang om te leven groter was drang om te sterven.  

Zenuwachtig pulkte hij aan de rand van zijn daglichtring. De ring die hem beschermde tegen het felle zonlicht dat pijn deed aan zijn ogen zodra hij ook maar een straaltje opving. Maar het was niet anders. Hij moest op zoek naar de persoon die hem zou helpen.

"Michael, ik had niet verwacht je te zien op dit tijdstip van de dag." Klinkt er achter zich.

Langzaam draait hij zich om en kijkt in de smaragd groene ogen van het meisje dat hij altijd bewonderde. Hij glimlachte. Niet echt. Het was een glimlach om de gruwelijke gevoelens te verbergen die werkelijk door hem heen stroomde en haar het gevoel te geven dat hij blij was haar te zien. Wat hij niet was.

"Abigail, wat een genoegen."

Ze glimlachte bij zijn woorden. Hij wist dat ze ervan hield als hij haar naam uitsprak. Ze liep op hem af en wierp zichzelf in zijn armen.

Hij sloeg zijn armen om haar heen.

Ze keek omhoog, "Michael, ik hou van je." Haar woorden klonken zo gemeend. Zo teder dat hij haast bijna medelijden met haar had. Maar dat had hij niet. Hij kon niet hetzelfde terug zeggen, hij haatte haar. Hij haatte haar voor wat zij hem had aangedaan. Ze had zijn onwetendheid gebruikt en hem tegen al het goede gekeerd.

Hij kon niks terug zeggen. Ja, hij was een leugenaar, dat was waar, maar over zoiets zou hij nooit liegen. Hij kon niet liegen over hetgene wat zijn leven had laten verlichten en uiteindelijk zelf ook weer had doen doven.

Een lange zucht rolde over zijn lippen. "Oh, Abigail..." Het meisje keek omhoog. Omdat er twijfel te lezen was in haar ogen, drukte hij zijn lippen op de haren. Hij probeerde niet te laten merken dat hij het vreselijk vond. Hij wilde dat ze zich speciaal zou voelen bij dit gebaar.

Ze was verlieft geworden op hem. Dat was zijn bedoeling. Hij wou wraak nemen en dat deed hij niet door haar te vermoorden. Hij ging haar hart breken. Uit ervaring wist hij dat dat meer pijn deed dan marteling of dood.

Haar handen gleden in zijn nek en ze drukte hem dichter tegen hem aan. Dat zag hij als teken om haar met ruk ik van zich af te duwen.

Verward keek Abigail hem aan. "Wat is er? Deed ik iets verkeerd?"

Hij nam diep adem en liet de woorden met een zicht uit zijn mond komen. "We kunnen niet meer samen zijn, Abigail."

"Wat waarom niet? Ik leef voor eeuwig, jij leeft voor eeuwig. We kunnen voor eeuwig bij elkaar blijven." Ze pakte zijn nek weer vast en wilde hem weer kussen maar hij stopte haar.

Hij werd misselijk door haar aanraking. Ze was zo zeker van haar zaak dat het hem alleen maar zenuwachtiger maakte. Ookal zat de deur naar zijn menselijkheid voor eeuwen dicht, toch bleef een deel van zijn gevoelens altijd zitten.

"Abigail, ik denk niet dat je het begrijpt." Hij probeerde hard te klinken. Het lukte hem altijd de woorden hard en kil over te laten komen, maar deze scène haalden te veel herinneringen bij hem naar boven dat zijn hart brak bij elk woord dat hij uitsprak.

Ze schudde haar hoofd terwijl het ongeloof door haar ogen heen flitsen. Ze was een vampier. Elk gevoel werd bij hem en haar versterkt. Als ze boos waren, waren ze echt woedend. Als ze verdrietig waren, waren ze werkelijk een wrak. En als ze gefrustreerd waren, waren ze compleet de weg kwijt. Er was niets aan te veranderen. Het was zo en het zou altijd zo blijven.

"Michael? Wat is er?"

Woedend greep hij haar bij haar keel. "Hou je mond! Ik heb genoeg van je! Je bent vreselijk." En weer faalde hij er vreselijk in de woorden harteloos over zijn lippen te laten rollen. Hij vervloekte zichzelf. Nee, dat was niet de goede verwoording.

De pijn in haar ogen maakte het alleen naar erger. God wat was hij zwak. Hij was zo zwak. Zo verschrikkelijk zwak. Hij keek haar diep in de ogen. En vertrok. Hij draaide zich niet om toen ze hem woedende woorden toeriep. Hij draaide zich niet om toen ze begon te smeken.

De enige gedachte die door zijn gedachten dreunde, was op zoek gaan naar zijn verlosser. Degene die hem kon verlossen van deze vloek. Van deze marteling, de onsterfelijkheid.

Hij moest opzoek naar de genezing.

Luce (book II) [ON HOLD]Kde žijí příběhy. Začni objevovat