Hoofdstuk 1

2.9K 196 213
                                    


Al knipperend tegen het felle zonlicht dat naar binnen viel, opende ze haar ogen, gaapte, rekte zich uit en draaide haar hoofd. Haar blik stuitte op een bekende gestalte, een donkere bos zwart haar en een bleek, scherp uitgesneden gezicht. Duvall. Casellyn.

Haar geliefde lag naar haar toegekeerd, met zijn mond een stukje geopend en zijn ogen nog gesloten, de wimpers die bijna de wangen raakten. Ondanks de prachtige, zuivere plek waar hij zich bevond, zag hij er nog steeds vermoeid en afgetobd uit.

Dat was natuurlijk ook normaal; een dag geleden hadden ze nog ontiegelijk veel moeite moeten doen om te ontsnappen uit Griffins zwaarbewaakte fort, waar Duvall, Riva, Aster en zij maanden hadden vastgezeten. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ze daar waar weggekomen op de rug van een draak. Een dráák!

Alleen de gedachte maakte Genesis alweer onwel en ze duwde haar gezicht diep weg in het zachte dons van de naar vanille ruikende kussens, die aanvoelde als zijde. Onder het slaken van een diepe, duidelijk vermoeide zucht overdacht ze haar situatie.

Nu ze hier was, veilig en wel, leek de oorlog plots veraf. Ze zaten nu vast in het elfenrijk en bleven daardoor afgezonderd van de rest van Terra, waardoor Aster, Riva en vooral Duvall verder konden herstellen. Volgens Aerendyl, de elfenkoning die hen had gered, zorgden de intense, magische krachten van het woud ervoor dat de gewonden hier sneller beter zouden worden, dus hadden ze ook niet veel keus; ze waren verplicht te blijven.

Toch had Genesis geen zin om hier te zijn. Ze had veel verhalen over het elfenrijk gehoord, met name over Aerendyl, en ze vertrouwde hem niet. Duvall had haar ooit verteld dat de littekens die zijn rug tekenden van zijn vader afkomstig waren, en nog niet zo lang geleden had Griffin een deel van dat verhaal bevestigd.

Het was alleen een enorme schok geweest toen ze erachter kwam dat Duvall eigenlijk een halfelf was en dat zijn vader de elfenkoning was. Hij had wel verteld dat zijn familie en zijn vader erg machtig waren, net zoals Griffin had gedaan, maar ze hadden beide nooit verwezen naar deze frêle, toch ook sterke wezens.

Ergens maakte haar dat bang. Waarom had hij haar dat niet kunnen vertellen? Waarom had hij zoiets belangrijks voor haar verborgen gehouden?

Omdat ze er maar was achter gekomen in het heetst van de strijd had ze hem er ook niet op kunnen wijzen en door zijn toestand wilde ze dat ook niet doen, maar ze wist – net zoals ze vermoedde dat hij dat ook wist – dat ze hem er uiteindelijk mee moest confronteren. Natuurlijk wilde ze hem het verleden niet opnieuw laten beleven, zeker omdat het al vanaf het eerste moment duidelijk was geweest dat Duvall zijn vader haatte, maar er was weinig keus. Hij moest haar volledig vertrouwen, en zij hem. En vooral wilde ze hem leren begrijpen, hem helpen in zijn zoektocht naar zichzelf.

Een zacht gemurmel haalde haar uit haar overpeinzen en ze keek snel op, naar Duvall, die zijn hoofd een stukje draaide en zich dichter tegen haar aandrukte. Hij had deze nacht zijn arm rond haar middel geslagen en dat voelde zo stevig en veilig en geboren en warm dat ze uren zo kon blijven liggen, dus ze vleide zich nog wat beter tegen hem aan en snoof zijn vertrouwde geur op.

Een halfelf...

Ergens maakte dat idee haar bang. Halfelfen waren de puurste afstammelingen van de elfen, stonden het dichtste bij hen. Ze waren onvoorspelbaar, wispelturig, dominant en vaak erg overheersend, maar ook erg gevoelig, sterk en intens. Als ze een bepaald doel hadden, zouden ze er alles aan doen om dat te bereiken. Dat kon je in de goede en slechte zin bekijken, maar als Genesis aan Duvall dacht, zag ze dat enkel als iets positiefs.

Terwijl haar ogen over zijn gezicht gleden, dacht ze steeds meer elfachtige trekjes in zijn gezicht te herkennen; de scherpe kaaklijn, de bladgroene ogen, de fijne gelaatstrekken en de gewelfde wenkbrauwen. Alles wees erop, ze was enkel te blind geweest om de waarheid te zien.

PAX - De BegaafdenWhere stories live. Discover now