Hoofdstuk 7

2K 185 213
                                    

Lupens vacht was zacht en warm en vertrouwd tegen haar wang en zijn muskusachtige wolvengeur vulde haar neusgaten. Ze kon niet beschrijven hoe blij, hoe gelúkkig ze was om hem terug te zien, maar ze wist wel dat het aanvoelde alsof ze elkaar nooit hadden gemist; nog steeds voelde hij als een deel van haar en zij als een deel van hem. Met haar armen rond zijn nek geklemd vuurde ze vragen, smeekbedes, verontschuldigingen en ontelbaar veel woorden en zinnen op hem af.

Hoe kón je?

Waar wás je?

Waarom ben je teruggekomen?

Ben je gewond?

Wie heeft je al die tijd verzorgd? Wie was er als je je alleen voelde?

O, Lupen...

Ik hou van je.

De wolf nam de tijd vooraleer te antwoorden en ademde enkel diep in- en uit. Zijn lijf zette uit tegen haar armen en drukte tegen haar lichaam en Genesis had nog nooit zoiets geweldigs gevoeld – dit betekende dat hij hier was en dat hij leefde. Dat hij veilig was en haar nooit meer zou verlaten. Dat álles goed zou komen.

Ze slaakte een diepe, doordringende zucht. Ik ben gewoon blij dat je terug bent. Duvall en ik spraken ons er niet over uit, maar we dachten... we dachten dat – dat je dood was.

Het is goed, bromde de wolf in haar oor. Zijn snorharen kietelden haar verhitte, natte wangen. Ik ben nu hier en dat is alles wat telt. Ik zou je nooit hebben achtergelaten, Genesis. Mijn doel in het leven is jou beschermen, dus alles wat ik doe heeft daar ook mee te maken. Jou verlaten, zou tegen alles waar ik voor sta indruisen.

Je bent te goed voor me, Lupen. Als je wilt gaan, mag je gaan. Ik wil niet dat je je leven voor mij op het spel zet.

Zijn warme tong likte haar voorhoofd. Doe niet zo mal! Gromde hij in haar oor. Ik leef al veel langer dan jij. Je hebt geen idee wat het waard is om voor te sterven.

Om zijn woorden kracht bij te zetten, overdekte hij nu ook de rest van haar gezicht met uithalen van zijn tong en ontnam haar daarmee de mogelijkheid om te antwoorden. Zuchtend sloot Genesis haar ogen en liet zijn liefkozingen over haar heen komen. Ze was er al zo aan gewend geraakt dat de wolf haar likte, dat ze pas doorhad dat de rest van haar vrienden haar met grote, verbijsterde ogen aanstaarde toen Lupen zich terugtrok en een snorrend geluidje maakte.

Aster was de eerste die iets zei. 'Bah, jij vindt dát lekker?' Hij trok walgend zijn neus op en schudde langzaam zijn hoofd. 'Ik denk dat ik moet overgeven.'

Pax keek haar zuchtend aan. 'Misschien moeten we dit aan Duvall vertellen,' zei hij langzaam, 'dan kan hij je ook de hele nacht aflikken.'

'Pax!' snauwde Genesis en ze voelde haar wangen rood worden. Het idee was zo beschamend dat ze niet op durfde kijken naar Riva en Silvan, die er nóg een stuk ongemakkelijker bij stonden te kijken en met hun voeten schuifelden in het met dauw overdekte gras. Hun blikken leken gaten in haar huid te branden.

'Die woorden neem je terug,' prevelde ze.

Aster en Pax begonnen luid te lachen – te luid. Een paar elfen en piraten keken verstoord op en wierpen hen nijdige blikken toe. Genesis hoopte met heel haar hart dat Duvall hier niet was en dat de geluiden vooral zijn oren niet zouden bereiken.

Plots was ze ongelofelijk blij dat hij geen Geluidsmeester was zoals Rins. Dat zou haar einde hebben betekend.

Bij de gedachte aan haar stille, verlegen vriend voelde Genesis een steek in haar hart. Ze had al tijden niets meer over hem gehoord en hij en Rowena vochten onderhand misschien al mee in de legers van de Begaafden. Wat als hen iets was overkomen?

PAX - De BegaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu