Hoofdstuk 13 (2)

1.3K 119 64
                                    

Genesis werd wakker door beginnend zonlicht dat naar binnen stroomde en haar huid deed oplichten. Even wist ze niet waar ze was, knipperede ze verdwaasd en graaide met haar hand in koude dekens naast zich. Duvall was al op, had zijn taken als Elfenkoning vast al op zich genomen.

Er waren twee dagen voorbij gegaan en nu al merkte ze de veranderingen aan hem op. Sinds gisteren was er een vreemde, melkwitte glans rond zijn lichaam ontstaan. Het was een soort glans, haast als een gloed; nauwelijks zichtbaar, maar Genesis zag hem wel. Ook zijn huid was veranderd, minder menselijk. Hij had een vreemde gladheid over zich gekregen en leek minder gehavend. Zijn ogen, die altijd al vreemd reflecterend waren geweest, waren ondertussen nog een stuk dierlijker geworden.

Ze vroeg zich af wat er nog zou veranderen.

Plots werd ze zich gewaar van commotie. Luide stemmen klonken buiten en dreven door het open raam haar kamer binnen. Ze krabbelde overeind, gleed uit bed en rende erheen. Met haar ogen gespitst keek ze naar buiten en ving haast onmiddellijk de bron van al de heisa op. Tot haar grote ontzetting zag ze hoe een stuk of vijf helderwitte elfenpaarden al stampvoetend en gezadeld stonden te wachten om bereden te worden. Ook zag ze Riva, Aster, Pax en Lunar die rond de dieren heen en weer liepen en tassen vulden met spullen die ze hadden gekregen van de elfen. Duvall stond vanop een afstandje toe te kijken en deelde orders uit aan de helpers, die aan kwamen gelopen met een stel fijne elfenzwaarden en dolken.

Genesis voelde haar wangen rood worden van ontzetting en rende erheen. Ze gleed razendsnel door de gangen en duwde de dubbele deuren zo hard open dat ze tegen de muur kletterden. Een stuk of vier elfen keken haar fronsend na, maar hielden haar gelukkig niet tegen en gaven haar ook geen standje wegens ongehoord gedrag dat de rust zou verstoren. Toen ze het groepje in het zicht kreeg, werd haar ontzetting alleen maar aangewakkerd. Haar wangen, die eerst rood waren geweest, voelden nu aan als vuur en het bloed leek naar haar hele hoofd te stijgen.

'Hé!'

Meteen keken haar vrienden om, maar Duvall gaf geen krimp. Hij ging gewoon door met het uitdelen van orders en deed alsof ze niet bestond. Dat maakte Genesis nog een stuk kwader en met wijde passen beende ze op hem af. 'Hé, Elfenkoning!' schreeuwde ze. 'Ik heb het tegen jou!'

'Genesis,' zei Duvall zonder zijn ogen op haar te richten, 'kalmeer.'

'Kalmeer?' bracht ze uit. 'Vraag je me nou om te kalmeren? Ik ga mee!'

'Nee, dat ga je niet.' Alsof het gesprek daarmee afgelopen was, draaide de halfelf zich van haar weg en richtte zich tot Pax: 'Ik wil dat je uiterst voorzichtig bent. Het lijkt me een beter idee om ineens een groep elfen met jullie mee te sturen, om jullie veiligheid te garanderen... Ben je zeker dat je..?'

'We doen het zo wel Duvall,' zei Pax terwijl hij een rugzak over zijn schouder sjorde en zijn wapenriem betaste. 'Tegen dat wij zijn aangekomen, heb jij hier alles hopelijk in orde gebracht. We moeten Griffin uitdagen voor een laatste gevecht. Geen tijd meer om listig te zijn en hem zijn gang te laten gaan... We moeten een plek uitzoeken waar we eerlijk tegen elkaar kunnen vechten. Het is tijd voor de eindstrijd.'

Duvall boog lichtjes zijn hoofd en er ging een schok door Genesis heen toen ze opnieuw de treffende gelijkenis herkende tussen de halfbroers. Dezelfde groene ogen en bleke huid, evenals die vastberaden blik. Haar hart verkrampte en even voelde ze de aandrang om hen de waarheid te vertellen, maar ze wist zichzelf de mond te snoeren. Van één ding was ze zeker en dat was dat dit niet het juiste moment was – misschien was dat er zelfs niet.

Pax draaide zich om en liep naar een van de paarden. Op dat moment stapte Genesis naar voren en keek Duvall opnieuw kwaad aan. 'Nou? Hoe zit het? Mag ik niet mee van meneer?'

PAX - De BegaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu