Hoofdstuk 2

1.9K 176 111
                                    

'We zijn gewoon in de val van een andere slang gelopen!' barstte Genesis uit, toen de elfenkoning buiten gehoorsafstand was. Woedend stampte ze met een voet op de grond en snauwde: 'We zijn idioten!'

Duvall keek haar kalm aan, droefenis in zijn ogen. 'Gedraag je.'

Nu richtte ze zich tot hem en haar mond ging open in een gebaar van verontwaardiging. 'Hoe kan je dat van me vragen? Nu? Na dit, na alles? We zijn met open ogen in jóúw vaders val gelopen!'

Zijn gezicht verstrakte, alsof ze hem geslagen had. Duisternis hoopte zich op in zijn smaragden ogen. 'O, dus gaan we het zo spelen? Is het je bedoeling om de schuld op mij te schuiven, om me duidelijk te maken dat hij míjn vader is en dit míjn probleem is? Net zo min als jou, had ik verwacht dat hij iets terug zou vragen. Mijn vader is een slang, Genesis, maar dat hoeft niet te betekenen dat ik er ook één ben.'

Ze hapte verschrikt naar adem, nu pas geschrokken door haar eigen woorden. Natuurlijk had ze het niet zo bedoelt, had ze hem niet willen beschuldigen, maar hij had er gelijk in dat het leek alsof ze dat wel voor ogen had gehad. Ze stak een hand uit, om zijn arm aan te raken, maar hij stapte achteruit en ontweek haar. Een grimas speelde om zijn lippen. 'Ik ga opzoek naar mijn vader. Ontbijt is nu niet voor mij weggelegd.' Zijn ogen werden hard als steen. 'Ik heb een plicht te vervullen, zelfs nu.'

'Duvall...'

Hij draaide zijn hoofd, keek haar kort aan en zuchtte: 'Pas goed op jezelf en houdt je gedachten voor je. In dit rijk is je geest niet van jezelf, noch je hart.'

Met prikkende ogen staarde ze hem na, tot hij uit het zicht was verdwenen. Haar hart voelde koud, haar maag hol en leeg. Ze had helemaal niet de intentie gehad om hem te kwetsen, maar ze kon niet ontkennen dat haar woorden vaak verkeerd aankwamen, alsof ze het allemaal wél meende.

Waarom zei ze zoveel verkeerd?

Waarom kwetste ze steeds opnieuw de mensen waar ze het meeste om gaf?

Met gebogen schouders draaide ze haar hoofd en ging opzoek naar Pax. De maaltijd was buiten te doen, dus hij moest hier ergens in de beurt zijn. Ze hoopte, met heel haar hart, dat hij haar wat zou kunnen opvrolijken; dat had ze nu dringend nodig.

Tot haar eigen verbazing stuitte ze niet op haar vriend, maar knalde ze vol tegen de kapitein op. Haar neus raakte zijn harde rug en een stoot van prikkende angels leek zich door haar reukorgaan te verspreiden. 'AU!'

Lunar draaide zich geschrokken om en sperde zijn ogen wijd open. 'O, eh, Genesis! Het spijt me!'

'Nee,' murmelde ze, haar hand tegen haar neus gedrukt, 'het was mijn fout. Ik zag u niet, was teveel bezig met mezelf. Het spijt me.'

'Gaat het wel?' Lunar boog zich bezorgd voorover en duwde haar hand weg. Zijn blik gleed snel en kennend over haar neus heen en het begin van een glimlachje trok aan zijn mondhoek. 'Hij ziet er niet gebroken uit, hooguit een beetje scheef.'

'Schééf?' sputterde ze tegen. 'Bent u serieus?'

De kapitein grinnikte geamuseerd. 'Héél serieus, Genesis.' Zijn ogen schitterden plagerig en ze wierp hem een nijdige blik toe. 'Ha – ha, heel grappig, hoor.'

Lunar haalde een hand door zijn zwarte haren en grijnsde scheef. 'Ik vond het inderdaad wel plezierig. We moeten meer lachen in tijden van oorlog, Genesis.'

Daar had hij gelijk in. Ze knikte schoorvoetend, ondertussen nog een paar keer haar pijnlijke neus aanrakend. Iedere aanraking leek een stroom aan tintelingen door haar lijf te sturen, maar het gevoel werd gelukkig al snel minder, tot het helemaal was verdwenen. Ze zuchtte. 'Dat is waar, al is het vaak erg moeilijk om te lachen in deze barre tijden van oorlog.'

PAX - De BegaafdenWhere stories live. Discover now