Hoofdstuk 5

1.9K 168 151
                                    

'Duvall...' Genesis keek verwonderd om zich heen bij het betreden van de grot, al was er nog niet veel te zien in het flauwe licht. 'Ik mag hier écht niet komen. Dit is jouw domein, niet het mijne.'

'Dat kan me niet schelen.' Hij kneep in haar hand en trok haar achter zich aan. In deze duisternis paste hij veel beter; met zijn bleke huid, katachtige, groene ogen en soepele passen. Hij leek meer dan ooit op wat hij echt was; een elf en een prins. Een wezen dat dichter bij de natuur stond dan menig sterveling.

'Deze plek is van niemand,' zei hij en zijn stem galmde in de grot. 'De elfen hebben hem zichzelf toegeëigend, maar in werkelijkheid is het Edelsteen helemaal van zichzelf. Jij hebt evenveel recht om hier te zijn als ik, of zij.'

Het ontging haar niet dat hij de elfen aansprak alsof hij zelf geen deel van hen uitmaakte, met een verbitterde klank die tussen hen in bleef hangen. Zijn huid voelde plots opmerkelijk koud in de hare en ze verstrengelde haast zonder nadenken hun vingers met elkaar, zodat de palm van zijn hand tegen de hare rustte. 'Dank je.'

Hij glimlachte even. 'Ik ben blij dat ik dit met jou kan doen,' fluisterde hij. 'Het is jaren geleden dat ik hier nog ben geweest, en toen was het tegen mijn zin. Als het verleden zich niet exact zo had openbaart, zou ik hier hebben gestaan om tot elfenkoning gekroond te worden.'

'En?'

'En dat is een onomkeerbaar verbond.' Hij haalde een hand door zijn haar, duidelijk ongemakkelijk. 'Dan zou ik hier eeuwig hebben moeten blijven, om mijn volk te leiden. Ik zou de eerste bastaardkoning geweest zijn, met meer dan genoeg elfen die me niet vrijwillig zouden willen volgen in mijn denken.'

Genesis keek hem met grote ogen aan en haar hand glipte uit de zijne. 'Dus je bedoelt dat ze niet trouw aan je zouden zijn omdat je geen volbloed bent?'

Duvalls glimlach werd een grimas, die zijn ogen zwart deed lijken. 'Dat is exact wat ik bedoel,' zei hij kalm, zijn stem zo koud dat Genesis de ijsdeeltjes bijna langs haar huid kon voelen strijken. Ze huiverde.

'Maar dat is – '

' – wreed?' Hij krabde aan zijn kin. 'Ongehoord?' Zijn ogen gleden naar het plafond van de donkere grot en Genesis legde een hand op zijn arm, maar hij schudde haar zuchtend af. 'Elfen worden gezien als pure en wijze wezens, maar in werkelijkheid zijn ze arrogant, verdorven en ontrouw. Hun uiterlijk maakt hen tot wát ze zijn, maar niet tot wíe ze zijn. Ze liegen, allemaal.'

'Ik wist het niet...' Genesis schudde haar hoofd. Jarenlang had ze geloofd in de verhalen die ook haar verteld werden; dat er elfen leefden in Imortalum, pure en zuivere en wijze wezens met een onevenaarbare schoonheid. Mooier dan de mens, slimmer dan de mens en sterker dan de mens.

Ze had er van gedroomd om hen ooit in het echt te zien, zoals zovelen. Ze had genoten van de verhalen over dappere Terranen die diep het Heilige Woud in waren getrokken om opzoek te gaan naar die wezens van het licht. En al waren veel vertelsels geëindigd met een onverzadigd doel – ze werden bijna nooit gevonden – had ze zelf ook graag zo'n speurtocht ondernomen om hen te vinden.

Maar elfen werden niet gevonden. Wie ze zag, zag ze enkel omdat zíj dat wilden.

En nu wenste ze dat ze hen nooit had ontmoet. Dat ze hen nooit had gezien. Dat Aerendyl haar nooit was komen redden, ook al had het als een opluchting gevoeld. De verwondering en bewondering die ze had gevoeld toen de ranke wezens hen uit het fort van Griffin hadden bevrijd, was al snel omgeslagen in woede, frustratie en haat. Alles wat ze deden – van spreken tot slapen – leek haar te irriteren en het feit dat vooral de elfenkoning daarvan genoot, maakte haar nóg kwader.

PAX - De BegaafdenWhere stories live. Discover now