|Hoofdstuk 10|

393 33 96
                                    

"Pretending to love someone hurts more than hating that someone."

_Hoofdstuk: tien_


Voor even was ik blij. De vloeistof had geen effect op mijn lichaam en ik voelde me al beter zodra het mijn mond in stroomde.

Met een kleine glimlach leunde ik tegen de stoelpoot aan en staarde naar de thermostaat. Het was gestopt bij 40°C. Op de een of andere manier leek het alsof ik veel beter tegen de warmte kon dan tegen de kou.

Adem in. Adem uit.

Langzaam sloot ik mijn ogen en probeerde volledig te concentreren op mijn ademhaling.

Alles ging goed totdat het licht begon te flikkeren.

Verward keek ik naar het plafond. Binnen enkele secondes werd het donker in de kamer en was mijn enige lichtbron het groene licht van de nooduitgang; de enige deur in de kamer.

Zelfs het licht was niet aan mijn kant, dacht ik bitter.

'Wanneer mag ik hier uit?' riep ik naar niemand in het bijzonder, maar zoals ik verwacht had kwam er geen antwoord. Het kon bijna niet beter worden.

Ik was zo verveeld dat ik de veer op pakte, die tot mijn verbazing een soort van licht uitstraalde, en het over mijn armen heen streek. Het was een fijn gevoel, het kietelde net niet.

Neuriënd dacht ik aan mijn situatie. Ik hield het best goed vol. Of... kwam er nog meer? Moest ik iets met de zakmes of veer doen?

Het gedruppel dat ik plotseling hoorde, leek bijna op een antwoord. Mijn hoofd schoot van links naar rechts, om te kijken waar het gedruppel vandaan kwam. Maar het was te donker en het leek bijna alsof mijn gehoor slechter was geworden door de warmte.

Naast het gedruppel hoorde ik hoe een vaag gekras begon. Alsof iemand met zijn nagels over een krijtbord heen ging. Ik stopte de veer snel in mijn haar, bedekte mijn oren en stond op. 'Wat gebeurt er in hemelsnaam-'

Ik had de zin niet eens af voordat ik een gil hoorde, dat meer leek op gekrijs. Mijn hart miste een paar kloppen en ik perste mijn lippen op elkaar om het niet uit te schreeuwen.

Blijf kalm. Blijf kalm.

Het werkte niet echt, want al gauw hoorde ik een stem. Een stem die meer pijn deed dan het gekrijs.

'Als ik jou was, zou ik dat laatste woord nooit meer uit spreken. Hoe durf je het uit te spreken?' Kippenvel verspreidde zich over mijn armen en benen en ik rilde. De stem ging verder. 'We zijn slecht. Pure dingen bestaan niet voor ons. Haelyn, heeft je moeder je nou niets geleerd?'

Zonder dat ik het wist was ik achteruit gelopen, mijn rug raakte een muur. Ik voelde dat het vochtig was en de geur vertelde me dat het niets anders dan bloed was.

Shit. De zakmes. Daarvoor was de zakmes.

'Mijn moeder heeft hier niets mee te maken.' siste ik terug. Nog even en we zouden op slangen lijken. Mijn handen trilden en ik ademde diep in via mijn mond.

Het was te warm.
Ik kon niet goed nadenken.

'Amara, als ik het goed heb? Ze was een sukkel. Gelukkig heb ik nog hoop met jou.' Hij lachte spottend en ik hoorde dat hij veel dichterbij was dan vantevoren. Jammer genoeg kon ik hem nog steeds niet zien, het was te donker.

Ik schuifelde voorzichtig naar de andere kant, om zo veel mogelijk ruimte tussen ons te creëren en onopgemerkt naar de stoel te gaan. In de tussentijd begon ik te babbelen. 'Hoe bedoel je, hoop? Mijn moeder was normaal. Ze was geen sukkel. Ze heeft helemaal niets te maken met dit alles. Over mijn moeder gesproken, ik vraag me af of ze al weet dat ik en Jy ontvoerd zijn. Hoeveel dagen ben ik-'

|| Nephilim || Where stories live. Discover now