Hoofdstuk 37

126 17 0
                                    

Mijn verstopplaats achter de boomstam is geen goede plaats. De voetstappen komen dichterbij en diegene kan me ieder moment zien. Ik hou mijn adem in, al heb ik het gevoel dat mijn hart duidelijk te horen is. Plotseling voel ik een koude hand op mijn schouder. Er glipt een hoog kreetje uit mijn keel. Ik probeer weg te krabbelen, maar het lukt niet echt.

'Rustig maar, ik ben het maar', zegt Thomas geruststellend. Als ik opkijk zie ik Thomas donkere ogen.

'Ik schrok me rot', fluister ik, al weet ik niet helemaal waarom ik fluister. Hij gaat ondertussen naast me zitten, op de grond, tussen de bladeren. Hij leunt met zijn rug tegen de omgevallen boom zoals ik.

'Als ik een moordende rol was geweest, denk ik niet dat je het overleefd zou hebben', fluistert hij terug. Zijn toon is plagerig.

'Gelukkig maar dat je dat niet bent.' Thomas grijnst. 'Maar waarvoor moest ik hierheen komen?' Hoewel ik eigenlijk het antwoord al weet , durf ik er toch niet op te hopen.

'Ik heb hem open.' Hoewel hij nog steeds fluistert is zijn enthousiasme duidelijk hoorbaar.

'Echt?' Ook ik fluister nog steeds. Het is alsof het zo een geheim is dat we samen delen. Een geheim waar alleen wij van weten.

'Ik word ook gewoon niet geloofd', zegt hij lachend. Hij vergeet dat we aan het fluisteren waren.

'Jawel hoor. Ik wilde gewoon zeker weten dat ik niet droom.' Ik lach en fluister nu ook niet meer.

'Voordat ik het aan je laat zien wil ik wel een bedankje hoor.' Hij klinkt plagend. Zonder aarzeling sla ik mijn armen om zijn nek en omhels hem. Hij lijkt even te schrikken, maar ontspant zich dan weer. Mijn wang rust op zijn schouder en ik voel het ruwe materiaal van zijn jas op mijn huid.

'Heel erg bedankt', fluister ik in zijn oor. Dan laat ik hem weer los, hoe graag ik hem ook langer vast had willen houden. Hij lijkt een beetje overrompeld, maar glimlacht wel. We kijken elkaar even aan. Zijn blik zit tussen bestraffend en verlangend naar meer in. Hij wendt als eerste zijn blik af. Hij haalt het medaillon uit de zak van zijn jas. Het ziet er nog hetzelfde uit als de laatste keer dat ik het heb gezien. Wel lijkt hij opgepoetst. Hij glanst nu helder in het zonlicht.

Voorzichtig pak ik het medaillon aan. Het voelt warm en mijn vingers raken even die van Thomas.

'Maak open dan', spoort hij me aan. 'Ik heb ook nog niet gekeken.'

'Niet eens gespiekt?' Hij schudt zijn hoofd. Ik kijk nog eens naar het hartje in mijn hand. Het valt me nu op dat de schakel waarmee hij dichtzat half open is. Zo moet Thomas hem hebben open gekregen. Ik druk mijn nagel in de spleet tussen de twee zijden en klik het medaillon open. Het gaat verrassend makkelijk.

De binnenkant heeft dezelfde gouden kleur als de buitenkant, maar dan nog glanzender. Er zit niets in. Volkomen leeg. De helften drukken als het medaillon dicht is op elkaar. Er is dus niet eens ruimte om er iets in te stoppen. Al die dagen had ik mijn hoop op het medaillon gevestigd. De inhoud zou ons verder helpen. Het zou een aanwijzing bevatten of iets waarmee ik mijn geheugen terug kan krijgen. Maar er zit niets in. Het was valse hoop. Ik voel de drang om het medaillon weg te gooien en een deel van mijn frustratie kwijt te kunnen. We hebben er niets aan. Het medaillon is nutteloos. Ik wil het al weggooien, maar Thomas houdt me tegen.

'Het kan niet leeg zijn', mompelt hij, terwijl hij het medaillon van me overpakt.

'Toch is het zo.' Ik ben er nog steeds zeker van dat het medaillon daar niet toevallig lag. Het moet hier, bij mijn plaats van mijn aanval, zijn neergelegd zodat ik het zou vinden, daar ben ik van overtuigd. Door wie weet ik niet. Misschien door mezelf voor de aanval, door de bazen of door iemand anders. Het moet iets betekenen. Maar waarom zit er niets in?

Untold Tales (Nederlands)Where stories live. Discover now