Hoofdstuk 76

95 14 0
                                    

'Daar ligt London.' Hij knikt naar de stad die voor ons ligt. Ik heb geen herinnering van welke stad dan ook, maar toch heb ik het gevoel dat er iets niet klopt. Heb ik London ooit gezien voor dat ik Mystic Valley terecht kwam. London lag in Engeland, dat weet ik wel nog. Samen met Thomas heb ik ooit beredeneerd dat ik waarschijnlijk ergens in de Amerika woon, wat betekent dat dit niet eens in de buurt is.

Plotseling zie ik in mijn hoofd een afbeelding voor me. Als een foto lijkt het op mijn netvlies te staan voor slechts enkele milliseconden. Het is London, maar uit een andere tijd. Daar oogt het levendig, kloppend met kleinere steden er omheen. Dat is wat het London wat ik verderop zie ontbreekt. Het is alleen, eenzaam te midden van een eindeloze leegte.

Ondertussen lopen Esra en Toia al door en ik kom op een drafje achter hen aan tot ik weer naast Toia loop.

'Wat is er hier gebeurd?', vraag ik haar. Ze haalt enkel haar schouders op.

Hoe meer we de stad naderen, des te meer ik kan zien dat er aan de andere kant van de stad wel ook meer leven is. Daar kan ik op zijn minst ook wegen en gebouwen onderscheiden. Het is alsof de stad is gevestigd aan de rand van de beschaving. Opnieuw flitst het beeld van het andere London op voor mijn netvlies. Ook het beeld op mijn netvlies lijkt dichterbij dan eerder, alsof het meebewogen is met hoe ver we naar voren zijn gegaan. Dit beeld is niet iets uit mijn herinneringen besef ik me dan. Het is meer als zo'n perfecte foto van het Net, al herinner ik me niet dat ik ooit het Net gebruikt heb, al lijkt het me logisch dat ik dat wel eens heb. Toch blijft de vraag waar dit beeld vandaan komt aan mijn gedachten knagen.

De stad die zich voor ons uitstrekt wordt steeds groter en ik begin ergens een bepaald soort zenuwen te voelen. In het deel van mijn leven wat ik me herinner ben ik nooit in een bevolkter gebied dan Mystic Valley geweest, ik heb geen idee wat ik kan verwachten.

Esra en Toia weten een onopvallende ingang de stad in te vinden. De gebouwen komen nog hoger dan ik van een afstand gedacht had. Als reuzen staan ze aan weerszijden om de straat heen. De straten zijn een chaotische drukte. Overal rijden zwevende auto, op en over elkaar. Ze vliegen rakelings langs elkaar, op een manier dat het haast onmogelijk lijkt dat nog niemand tegen een ander is aangebotst. Getoeter, geschreeuw en ander lawaai klinkt overal om me heen. Ik zou het me niet eens in mijn hoofd halen om de stoep te verlaten, uit angst aangevlogen te worden. Borden met neonkleurige letters of schermen maken reclame voor allerlei merken en producten en brengen nog meer afleiding in de chaos. Het valt me op dat de mensen op straat niet eens om zich heen kijken. Hun blikken zijn allemaal gericht op de holografische schermen voor zich. Niemand let op ons, het verwilderde groepje jongeren wat uit het niets lijkt te zijn opgedoken. Esra en Toia lopen voor me uit, nauwelijks lettend op de drukte. Ik kijk op mijn beurt wel verwonderd om me heen in een poging me voor te stellen dat ik bij een van deze mensen zou horen, de normale mensen. Zo loopt er aan de overkant een vrouw met een dochter van ongeveer mijn leeftijd. Als ik nooit in Mystic Valley had gezeten had ik dat kunnen zijn, als ik me herinnerde wie mijn moeder. Ze laten elkaar al pratend dingen op hun schermen zien. Misschien bespreken ze wel dingen over haar school of over het bijbaantje wat de dochter overweegt te nemen. De vrouw en het meisje verdwijnen in een gebouw en ik concentreer me weer op Esra en Toia, die plots een heel eind voor me uit lopen. Ze duiken ineens een steegje in en ik haast me achter ze aan.

Meteen zodra we de hoofdstraat hebben verlaten lijkt het donkerder te zijn geworden en rustiger. Ook zijn de holografische schermen, ik denk dat dat de pods zijn die ook in mijn herinneringen zijn voorgekomen, hier nergens meer te bekennen. De mensen die hier zijn, zijn armoediger gekleed. Naarmate we verder de steeg in lopen wordt het steeds erger. Dit moeten de lage klassen van de samenleving zijn. Velen zitten op vuile dekens en kussens op de grond en ik krijg het idee dat dat is waar ze wonen.

De mensen in deze steeg letten ook veel meer op ons dan de mensen in de straat hadden gedaan. Ze staren ons aan alsof ze niet weten of ze ons liever willen proberen ons te beroven of te vermoorden. Een man met een groezelige baard doet een stap dichterbij als ik langsloop. Als ik geschrokken een stap achteruit doe begint hij te grinniken waarna ik snel weer door loop. Ik voel me totaal niet op mijn gemak in die steeg en tussen de mensen die er rondlopen. Toia en Esra lijken er aan de andere kant geen enkel probleem mee te hebben. Het valt me zelfs op dat Toia meerdere keren vriendelijk naar sommigen knikt alsof ze hen al langer kent. Ik durf haar in deze omgeving alleen niet te vragen of dat daadwerkelijk het geval is.

Uiteindelijk komen we aan het einde van de steeg, waar Esra rechtsaf een tunneltje doorloopt. Het is drukker in de tunnel dan in de rest van de straat, maar hier is het gevuld met jongeren die duidelijk allemaal op straat leven.

'Esra gap, we dachten dat je niet meer terug zou komen.' Een van de jongens, nog langer dan Esra, staat op en geeft hem een vriendschappelijke knuffel. Toia wordt op eenzelfde manier begroet. Het duurt natuurlijk niet lang voordat iemand mij opmerkt.

'Wie is deze chick?', vraagt een van de jongens. Ik schat hem in de begin twintig. Zijn armen zitten vol donkere littekens.

'Emily', begin ik, maar Toia staat ineens naast me en onderbreekt me.

'Ze is met ons meegekomen. Heb je daar een probleem mee?' Zo met haar armen over elkaar geslagen ziet ze er behoorlijk intimiderend uit. De jongen lijkt echter niet onder de indruk. Hij glimlacht zelfs waardoor zijn scherpe tanden zichtbaar worden. Het is alsof zijn tanden verscherpt zijn, aangepast.

'Het ziet er niet uit alsof deze prinses hier zou willen slapen', zegt hij spottend. Het woord "prinses" klinkt niet bepaald als een compliment uit zijn mond. Ik probeer me er niet teveel van aan te trekken, hij weet niet waar hij het over heeft, hij kent me niet eens. Daarbij heeft hij eigenlijk gelijk. Als ik een andere optie heb, zou ik liever niet hier slapen.

'Ten eerste jij hebt daar niets over te zeggen. Ten tweede blijft ze hier heus niet lang, maak je maar geen zorgen.' Ondertussen sta ik er gewoon nutteloos bij. Ik wil iets zeggen, maar ik weet amper wat Toia van plan is.

'Neem de prinses hier dan maar snel vandaan. Breng haar terug naar haar kasteel ofzo.' Toia werpt hem een vernietigende blik toe en trekt me bij hem weg.

'Shark is een sukkel, negeer hem maar.' Shark moet een bijnaam zijn, eentje die hij waarschijnlijk heeft verkregen door zijn scherpe, haaiachtige tanden.

'Hij heeft wel gelijk. Wat moet ik hier?' Esra heeft zich al ergens tussen de mensen gemengd. Blijkbaar valt de kleine groep die we vormden sneller uiteen dan ik had verwacht.

'Ik weet ook niet waar je vandaan komt. Voor vanavond kan ik je aan een slaapplaats helpen, maar daarna zal je het zelf uit moeten zoeken, ik denk sowieso niet dat je hier lang zou willen blijven.' Ik kijk nog een keer naar het bijeengeraapte zooitje jongeren onder de tunnel. Dit is niet de plaats waar ik hoor.


Untold Tales (Nederlands)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu