Hoofdstuk 62

101 15 0
                                    

Tik... Tik... Tik... Het getik dringt slechts langzaam tot mijn brein door. Het voelt alsof mijn hoofd is volgepropt met watten, maar ik hoor weer dingen en voel nog steeds het koude metaal tegen mijn rug. Er is wel iets veranderd. Het gezoem is verdwenen. In plaats daarvan is er nu het getik. Het is onregelmatig. Tik... Tik... Niets... Tik... Niets... Tik... Voorzichtig probeer ik mijn oogleden op te tillen, misschien is dat ook veranderd. Het gaat moeizaam, maar ze gaan open. Die kleine overwinning geeft me iets meer kracht. Het felle licht van een tl-buis schijnt recht in mijn ogen. Hevig knipperend probeer ik iets te kunnen zien. Ik draai mijn hoofd opzij, of eigenlijk laat ik hem meer opvallen, zodat ik niet meer recht in de lamp kijk. De ruimte is steriel wit met metalen kasten. De tafel waar ik op lig is inderdaad zoals ik al gevoeld had ook van metaal. Wat nog het vreemdste is, is het tafeltje naast de tafel waar ik op lig. Erop liggen een kleine gereedschappen die me doen denken aan een tandarts, maar dan minstens zo beangstigend. Mijn herinneringen zijn verder nog steeds niet terug, realiseer ik me nu. Nog steeds weet ik wel wat een tandarts is, maar kan ik me verder niets herinneren van mijn ervaringen bij een tandarts. Het is net alsof al mijn kennis puur feiten zijn, alsof het gewoon in mijn hoofd geprogrammeerd is... Als een AI... Opnieuw laat ik mijn blik over de gereedschappen glijden. Zouden ze hiermee AI onderhouden, zoals ik? Dat zou een logische verklaring zijn voor waarom ik niet dood ben. Ondertussen was het idee dat ik misschien een AI was al vaak genoeg in mijn gedachten opgekomen. Het klinkt logisch en zou een hoop verklaren: hoe ik de eerste aanval en deze overleefd heb en hoe mijn geheugen zo specifiek weg kan zijn. Thomas had het echter niet geloofd. Hij had gezegd dat hij zeker wist dat ik geen AI was, maar hoe kon ik hem vertrouwen? Ik weet zeker dat zelfs hij niet alles van mij weet. Maar hij had wel een punt. Ik had wel een paar herinneringen van aan mijn familie, daarbij voelde ik zoveel. De technologie zou dat niet kunnen nabootsen toch?

Een luidere tik dan hiervoor haalt me uit mijn gedachten en herinnert me aan de prioriteiten. Ik weet al tijden niet wie of wat ik precies ben, dat kan best nog wel langer wachten. Wat nu wel van belang is dat erachter kom waar en waarom ik hier ben. Deze ruimte lijkt op een mortuarium, maar aangezien ik niet dood ben, kan dat het niet zijn. Ook de persoon van mijn wazige herinnering van eerder leek duidelijk te weten dat ik niet dood was. Die spuit die ze me had gegeven had me weer in slaap gebracht, maar ik weet niet of het iets goeds was wat ze me gaf. Aan een kant voel ik me nu beter, maar ik weet niet of dat dat door het middel kwam of niet. Ik probeer overeind te komen zodat ik de deur, waarvan ik vermoed dat hij aan mijn voeteneind is, goed kan zien. Echter zodra ik overeind probeer te komen word ik tegengehouden door iets aan mijn armen, benen en middel. Nu pas zie ik de stalen boeien waarmee ik ben vastgepind aan de tafel. Als ik zo goed als bewusteloos was geweest tot nu, waarom hadden ze me dan vastgemaakt? In mijn hoofd zijn de mensen die me hier vasthielden meteen meervoud. Het moeten er wel meer zijn. Waarschijnlijk heb ik zelfs wel een idee wie het zijn, of tenminste onder welke naam ik ze ken: de bazen.

Dit is duidelijk niet het dorp, dus dan moet dit ergens in hun hoofdkwartier of zoiets zijn. Het ijskoude besef dringt maar langzaam tot mijn wazige brein door: ik ben in handen van de bazen, dezelfde mensen die vijftig tieners opsloten in een dorp om elkaar te vermoorden. Dit zijn wrede wezens die geen enkele medelijden kennen. De belangrijkste vraag is alleen waarom ze me meegenomen en gered hadden. Waarom hebben ze me niet dood laten gaan, ervan uitgaande dat ik echt dood was gegaan als ze niets hadden gedaan. Het had gevoeld alsof ik echt doodging. Het was zo duister en koud geweest. Wel was er vlak daarvoor even iets anders geweest, ergens tussen de pijn en het duister in. Toen Noah me had neergeschoten was er eerst pijn geweest. Iemand had mijn naam geroepen, maar ik had nooit te zien gekregen wie het was, maar ergens weet ik dat die persoon bij me was toen ik zowat stierf. Was het Noah geweest, die alsnog spijt had van wat hij had gedaan? Ik heb werkelijk geen idee.

Op dat moment gaat de deur met een bekend geluid open. Mijn eerste neiging is om mezelf te bedekken. Terwijl ik op deze tafel lig heb ik nog steeds niets aan. De vrouw die binnenkomt lijkt zich er niets van aan te trekken. Haar voetstappen klinken hetzelfde als de vorige keer, dus ik ga ervan uit dat hetzelfde persoon is. Zelfs als ik haar snel bestudeer is het me al duidelijk dat ze een workaholic is die al jaren in het lab werkt. Haar grijzende zwarte haren draagt zin een strakke knot naar achteren, maar sommige plukken hangen los wat suggereert dat ze al langere tijd aanwezig is op het werk. De wallen lijken dat ook te bevestigen. Het zou best kunnen dat zij de enige is die toezicht op mij heeft gehouden. Haar staalgrijze ogen achter haar halfronde bril kijken me niet aan, maar kijken naar de gereedschappen op het tafeltje. Controleert ze nou echt of er geen heb gepakt om haar aan te vallen? Volgens mij zitten mijn handen nog steeds vast en maakt dat het nogal onmogelijk om daar bij te kunnen. De vrouw is niet wat ik me voorgesteld had bij iemand die bij de bazen werkt. Ze lijkt wat emotieloos, maar niet onmenselijk.

'Ugggghhh aghhh.' Ik probeer te vragen waar ik precies ben, maar mijn stem lijkt niet mee te willen werken. Mijn keel voelt zo droog als papier, ook wel logisch dat ik niet kan praten. De vrouw zegt niets ter reactie, maar pakt wel een glas water van een tafeltje in de hoek, alsof het al klaarstond. In plaats van me los te maken zodat ik zelf iets kan drinken, houdt ze het glas voorzichtig tegen mijn lippen. Hoewel ik dorst heb houd ik mijn lippen stijf op elkaar. Ik weiger toch echt om op deze manier te moeten drinken. Dat ze mijn privacy blijkbaar totaal negeren door me naakt op een tafel neer te leggen is een ding, maar ik weiger gevoerd te worden alsof ik een baby ben.

'Indien je niet meewerkt krijg je geen drinken', zegt de vrouw streng. Misschien heb ik haar verkeerd ingeschat en is ze toch zo wreed als ik denk dat de moordende rollen zijn, want haar ogen twinkelen. Het is alsof ze het leuk vindt om op deze manier de controle over me te hebben. Aangezien ik geen andere optie heb, open ik uiteindelijk mond. Anders kan ik ook niet praten. Gulzig drink ik het glas leeg. Het doet de pijn in mijn keel niet helemaal verdwijnen, maar het moet genoeg zijn zodat ik weer een beetje kan praten.

'Waarom ben ik hier?', weet ik uiteindelijk uit te brengen. Mijn stem klinkt schor en ik betwijfel eerst of ze het eigenlijk wel kan verstaan.

'Niet blij? Geen bedankje? We hadden je daar anders ook gewoon kunnen laten sterven.' De vrouw ontbloot haar tanden in een nogal duistere glimlach. Ik weiger haar toch echt te bedanken omdat ze me hier vastgebonden heeft. Het kan zijn dat ze gelijk heeft en dat ik echt mijn leven aan de bazen te danken heb, maar na alles wat ze hebben gedaan heb ik alsnog niet het gevoel dat ik ze ergens voor hoef te bedanken.


Untold Tales (Nederlands)Nơi câu chuyện tồn tại. Hãy khám phá bây giờ