O poëzie, waarom laat je me dwalen met een tong vol tweeslachtigheid? Waarom dwing je me om tussen de regels door te spreken? Waarom schuil je in nevelen van onbegrip? O poëzie, hoeveel tranen zijn er vergoten in jouw naam, in naam van de literatuur? Hoeveel verloren zielen smeekten jou om hulp? Waarom laat je hen in de steek?
Het begon met een zin, een woord, een letter, en de echo ervan weerklonk als zijn naam. O, waarom brengt alles me terug naar hem? Hij schreef gedichten op mijn huid, om ze vervolgens meedogenloos te verscheuren, in naam van de literatuur.
O poëzie, waarom hul je jezelf in mysterie? Spreek met heldere taal! Ik smeek je. Waarom vergelijk je hem met het universum? Ik wil niet langer houden van de zinnen die mij doen haten, noch haten wat mij doet liefhebben
.
O fictie, leid de zielen niet, dat is niet jouw bestemming. O God, als je bestaat, spreek dan tot de mensheid. En als je bestaat, wees er dan ook voor mij. Verlos me, of wat je ook van plan bent.Er woedt een oorlog, een oorlog van woorden. Lees je? Zie je wat Tolstoj op papier weende? Ik wil wonen in de woorden van alle schrijvers. Ik wil dat alle verhalen over mij gaan. Ik wil gelezen worden. Ik wil begrijpen. Ik wil weten hoe mijn einde zal zijn.
En Rimbaud antwoordde: "Ik is een ander." En Baudelaire schreeuwde: "Het beste trucje van de duivel is om je ervan te overtuigen dat hij niet bestaat."En geen enkele zin onthult de diepere betekenis. Wie is ik? Wie is de duivel? Ben ik de duivel? Wie is de ander? Waarom ben ik gedoemd om altijd een ander te zijn? Waarom probeert de duivel me te misleiden?
Spreek ik tegen mezelf? Want volgens mijn moeder ben ik de duivel. Begrijp je me nog?En ik zei: "Moge God me vergeven," om daarna te beseffen dat God me nooit gezien heeft. Begrijp je me nog?En ik schrijf alles wat mijn moeder nooit zal kunnen begrijpen. Want ze leest niet, ze kan het niet. Maar niemand begrijpt wat ik bedoelde. Ik wilde mijn moeder niet buitensluiten.
En tot slot zei hij: "Door jou geloof ik in reïncarnatie."
En ik luisterde, met mijn haar als kabels, mijn woorden als winter, koud. Mijn gedachten waren dronken. Ik viel opnieuw voor zijn hel. Nu behoort mijn lichaam niet meer tot mij. Ik probeer niet te denken. Ik kijk hem niet aan, ik wil mijn zonden niet aanschouwen. Maar ik kan niet stoppen met denken. Ik wilde niet herboren worden, noch geboren. Dus vroeg ik, nadat hij zich had losgewikkeld uit mijn breekbare lichaam: "Heb jij mijn vorige ik ooit ontmoet?" waarop hij nee antwoordde.
"Hoe kun je dan in reïncarnatie geloven?" vroeg ik. "Jij bent een oude, wijze ziel," antwoordde hij.
"Mijn moeder beweert dat ik geen ziel heb, zij kent me immers al veel langer."
"Cynisch," zei hij.
"Ooit heb ik ook van jou gehouden," fluisterde ik.
