3.1: De avond valt

883 50 1
                                    

Het eerste wat ik merk als de deur voor me opengaat is dat iedereen door elkaar verspreid staat met een glas in hun handen. De drank heeft een vieze bruin-roodachtige kleur.

"Wodka met bloed. Niet proberen." Ik glimlach naar Lucius die meteen zonder zorgen in de menigte verdwijnt. Ik zucht als ik meteen merk dat ik aangestaard word en besluit dat ik toch beter 1 knopje meer kan toedoen bij mijn hemd. Als ik het paar ogen volg dat me schaamteloos bekijkt, kom ik terecht bij die van de gastheer. Oh ja zeker, heer Harry staart me aan, en wenkt snel zijn blik terug af als hij wordt aangesproken door iemand. Een beetje hulpeloos staar ik hem ook nog even aan, voordat ik besef dat er iemand naast me is komen staan. Aurus.

"Ik weet niet wat jij ervan vindt maar ik vind het hier harstikke eng." Ik knik begrijpend, dat is het ook. Zeker als je zoals Aurus weet hoe een vampierbeet aanvoelt.

"Wat is hier eigenlijk de bedoeling van?" Mijn handen voelen leeg door het gebrek aan drank dus stop ik ze ongemakkelijk in mijn broekzakken.

"Familiefeest ofzo." Ik grinnik bij die opmerking en trek mijn wenkbrauwen omhoog.

"Ik weet niet hoe het met het libido van jou familie zit maar dat zou ik toch opmerkelijk vinden." Aurus grinnikt ook en dat doet de stress een beetje van mijn schouders zakken.

Drank, muziek en saaie gesprekken over hoe goed ze hun land wel niet besturen. Zo zou ik het samenvatten als je het aan mij vraagt. En vervelende blikken. Het bloed is op en ik merk dat enkele exemplaren het niet kunnen laten om soms naar mij te lonken.

"Wat een vreselijke mensen. Ze kunnen hun land zo goed besturen, maar de mensen creperen wel van de armoede." Ik zucht en zoek met Aurus verkoeling op de gang. Wij twee zijn niet de enigste die dat doen. Er staat een verdacht oude man met zijn rug tegen de muur geleund ons op te wachten. Hij ziet er echt vreselijk eng uit. De geschikte rol voor hem in een opera zou de moordenaar zijn. Ik negeer mijn klamme handen en wil doorlopen, maar zijn stem doet ons stoppen.

"Louis William Tomlinson." Verschrikt draai ik me om en staar ik recht in zijn donkerbruine ogen. Met vernauwde ogen geef ik Aurus een duwtje als teken dat hij verder moet gaan, maar hij blijft stokstijf staan.

"Aurus, gá." Ik sis het bijna naar hem, maar ik wil niet dat hij problemen krijgt. Aarzelend krabt hij in zijn nek voordat hij verder loopt. Ik richt mijn aandacht terug op de man als de gang verlaten is.

"Je vraagt je vast af hoe ik jouw naam ken, jongeheer." Een duivelse glimlach speelt rond de man zijn mondhoeken. Hij zwijgt alsof hij een reactie van mij verwacht. Die er niet komt. Gestoord gaat hij toch verder. "Ik ken je moeder."

"Wel, het klinkt misschien grappig, maar ik ken haar ook." Een zeer povere glimlach voor mijn misplaatste grap komt op het gezicht van de man te staan.

"Het punt is Louis, dat jouw moeder speciaal is." Ik frons.

"Hoezo speciaal?" Voordat ik de kans krijg om erover na te kijken staat in een oogwenk Harry tussen ons in, met zijn hand op mijn borst om afstand te creëren. Zijn tanden zijn op elkaar geklemd en zijn houding is gespannen. Sterk.

"Laat hem met rust Müngers." Harry's blik is erg gefocust en voor een paar seconden is het stil. Schuifelend maar vol eer verlaat de blijkbare Müngers zijn oorspronkelijke plaats en loopt hij terug richting de zaal.

"Denk erover na Tomlinson!" Mijn frons wordt alleen maar dieper en mijn tanden boren zich diep in mijn lip.

"Lewis." Verstoord kijk ik op naar Harry die mijn naam alweer onattent verkeerd uitsprak. "Ga naar je kamer, ik vertrouw niet iedereen hier."

"Dat heb ik gemerkt." Ik schenk hem een blik, wachtend op een verdere verklaring, maar hij zwijgt simpelweg. Zijn blik zegt genoeg. Gewoon gaan. "Oké, maar terwijl je daar denkt dat je zo heroïsch het land redt terwijl je drinkt, denk dan maar eens aan de schampere realiteit." Ik zet een stap achteruit terwijl zijn blik langzaam donkerder wordt en er een frons op zijn gezicht verschijnt, en been me dan maar snel en veilig naar mijn kamer.

Mijn 'deftige' kleding hou ik gewoon aan. Doordat ik geen jasje erover heb aangedaan zit het comfortabel genoeg om rustig op mijn bed te liggen en te staren naar de zwarte hemel met de kleine, witte sterren. Ik vergelijk de nachtelijke hemel altijd met het leven. Meestal is het zwart. Er is niks dat je bijzonder gelukkig maakt. Dan komt er een lichtpuntje in je leven dat je aanmoedigt om te blijven volhouden waarna je weer in het duister terecht komt. Het is een eindeloze cirkel. Ik draai me om als plotseling mijn deur openvliegt. Onbewust laat ik mijn adem terug ontsnappen als ik zie wie het is. Rune.

"Moet jij niet beneden zijn?" Rune, die er overigens prachtig uitziet in die jurk met haar royaal rode haar, haalt haar schouders op en komt ontspannen naast me zitten, nadat ze de deur heeft toegedaan.

"Harry rook je niet meer en werd ongerust." Ik snuif arrogant. Die hufter weigert mijn naam correct uit te spreken, maar hij is wel overbezorgd als ik maar contact met iemand heb of als hij mij niet meer ruikt. Zo lekker ruik ik niet eens.

"Zeg hem maar dat ik van het balkon ben gesprongen. Hij kan de pot op." Ik weiger Rune aan te kijken als ze me intens observeert. Ik zie net vanuit mijn ooghoeken hoe ze een lok haar achter haar oor steekt voor ze verder praat. Ik weet niet precies waarom, maar mijn vijandigheid voor Harry is gewoon erg groot. Misschien omdat hij mijn familie van me heeft afgepakt, me gebruikt als bloedzak, en alles heeft wat hij maar wil hebben.

"Weet je, ik snap deels wel waarom je vijandig tegen hem doet, maar hij heeft je nog helemaal niks misdaan."

"Nee, maar wel mijn volk. Lees je nooit de bijbel? Als je iets voor Jezus' volk deed, deed je ook rechtstreeks iets voor Jezus zelf. Wel, dit is net hetzelfde; behalve het feit dat jullie helemaal niks doen." Deze keer staar ik haar wel direct aan, en even lijkt het zelfs alsof ze haar blik wil afwenden door de intensiteit van de mijne.

"Harry zelf heeft niet veel te zeggen weet je. Er is een hele raad die bang is om macht af te staan." Ik negeer haar hartelijke woorden en staar naar mijn ruwe maar smalle handen die voor me gevouwen zijn.

"Louis, ik weet dat we duistere wezens zijn, maar we hebben ook een hart. Het klopt misschien niet meer, maar het is er nog wel." Zonder nog iets te zeggen staat ze op en verlaat ze mijn kamer, terug naar Lucius en die hufter van een Harry waarschijnlijk. Haar woorden sidderen na. Het is alsof ze zich opnieuw en opnieuw blijven herhalen in mijn hoofd. Ja, ze hebben nog een hart. Moordenaars hebben ook nog een hart, maar ze luisteren er niet naar. Ze gebruiken het niet. De aanwezigheid ervan maakt niet uit, je moet het juist gebruiken, anders kan je er even goed geen hebben. Net als de rust terug gekeerd is besluipt er me een slecht gevoel. Aurus zit hoogstwaarschijnlijk ook alleen op zijn kamer, dus waarom er niet naartoe gaan? Ik sluip stil over de gang, al heeft dat eigenlijk geen zin. Elk wezen aanwezig in dit gebouw kan me ruiken, horen, misschien zelfs zien. Ik negeer de koude rillingen die bij die gedachten over mijn rug lopen en open voorzichtig de deur van Aurus kamer. Wat-.... Mijn ogen worden groot van verbazing en het wezen met de donkerrode ogen staart me onverbiddelijk aan. Rond zijn mondhoeken zit vers stromend bloed en Aurus zit zwak tegen de muur aan.

"Jullie kunnen ook niks beter als mensen leegzuigen! Is dat nu alles wat je kan! Hé!" Adrenaline stroomt door mijn lijf als hij Aurus eindelijk met rust heeft gelaten. Zijn lichaam rust slap tegen de muur aan. Zonder dat ik het besef word ik op mijn beurt tegen de muur geduwd en twee paar ijskoude handen leggen mijn nek in een gruwelijk slechte positie. Ik ram met mijn knie op volle kracht tegen een stalen muur, die het wezen zijn buik moet voorstellen. Een hoge gil ontsnapt mijn keel als ik voel hoe 2 paar tanden mijn vlees doorprikken en beginnen trekken aan mijn huid. Ik voel me meteen misselijk, alsof hij aan een rietje slurpt en ik het water ben. Ik grom pijnlijk en probeer met alles wat ik kan de blok beton weg te duwen, maar alles wat ik hoor is een akelige knak. Voor me staat Harry. Zijn emerald ogen zijn felrood, de zwarte aders zijn duidelijk zichtbaar en zijn gezicht staat bozer en aantrekkelijker dan ik ooit gezien heb.

Mijn eeuwige zonde - Larry Stylinson (vampier)Waar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu