Hoofdstuk 29: buikkrampen

26 2 0
                                    

Ze liep de kamer uit en draaide zich niet meer om. Toen ze zich op haar bed stortte en er een dof geluid door de kamer galmde, bedacht ze zich dat het nog nooit zo leeg gevoeld had hier. Ze had zich nooit alleen gevoeld en nooit was het volledig stil geweest.

Nu kon je echter een speld horen vallen.

Haar moeder was niet bezig in de keuken, waardoor je geen gekletter van pannen en borden hoorde. Haar vader las zijn krant niet, waardoor het gekraak van het stugge papyrus niet te horen was. Zelf was ze niet rond haar kamer aan het wandelen om te zoeken naar een boek dat ze weer eens was kwijtgeraakt. Het was volledig stil en zo voelde het ook.

Het was leeg.

Tot haar ouders begonnen te praten.

"Rustig maar, Liselore," fluisterde haar vader, zicht waarschijnlijk onbewust van het feit dat hij duidelijk te horen was. "Het is niet onze fout dat ze een monster is."

En toen werd het haar te veel. Ze opende woedend haar kamerdeur en stormde naar de woonkamer, waar ze heel even bleef staan om haar ouders aan te kijken. Uiteindelijk besloot ze niets te zeggen. Ze voelde het niet meer.

Ze voelde helemaal niets meer.

Vandaar dat ze zich resoluut omdraaide en het huis uitliep.

Haar harde voetstappen werden enigszins gedempt door het zachte dekbed van mos in de voortuin en de rode waas voor haar ogen verdween langzaam aan met elke stap die ze zette. Haar ouders vonden haar een monster. Ze vonden haar een monster en wilden haar verraden aan de mensen. De zin bleef als een soort mantra door haar hoofd galmen: ze vonden haar een monster, een abominatie.

Ze begon steeds sneller te lopen, tot ze het uiteindelijk op het rennen zette. Puur en alleen om van de woede die door haar lichaam raasde af te komen. Beelden van hoe ze haar vingers om de keel van haar vader sloot, bleven voor haar zicht opdringen en het ergste was dat ze er niet van schrok. Nee, ze hoopte oprecht dat de mensen zouden komen en dat ze als eerst op haar ouders af zouden gaan om hen te laten zien wat voor een monster ze werkelijk was. Haar ademhaling werd steeds dieper en de rode waas die eindelijk verdwenen leek te zijn, keerde weer terug. Zelfs toen ze tegen iemand aanliep, verdween de woede niet, maar snauwde ze: "Kun je even uit je doppen kijken?"

Ze bleef rennen. Misschien wel een reken lang. Ze bleef rennen, tot ze niet meer kon en ze helemaal op was. Al haar spieren deden pijn, haar hele lichaam verzette zich tegen iedere stap die ze zette. Haar ademhaling zwaarder en pijnlijker dan ooit tevoren.

Maar toch voelde ze zich beter, want de pijn die ze nu voelde, was beter dan het lege gevoel dan ze eerst had. Die pijn was beter dan niets. Ze wilde gewoon voelen.

Met veel moeite wandelde ze terug naar huis. Want hoezeer ze haar ouders ook verachtte, had ze nergens anders om heen te gaan. Ze kon wel, maar ze wilde niet. Ze was niet zwak.

Als ze al van haar ouders verloor, maakte ze namelijk al helemaal geen schijn van kans tegen de mensen.

Ze kon niet verliezen.

Die nacht sliep Lori nog onrustiger dan gewoonlijk. Na alle dingen die Lori had meegemaakt en gezien, sliep ze nu eenmaal niet erg lekker meer. Ze had last van steeds terugkerende nachtmerries over mensen en werd steeds vaker schreeuwend en badend in het zweet wakker. Toch was dat niet hetgeen dat haar wakker hield die avond: het was een vreemde angst die aan haar knaagde. Een angst dat de Gave, waar ze zo'n grondige hekel had, weer de kop op zou steken en haar weer zo'n vreemde onverklaarbare droom zou geven. Ze had er nu twee gehad, waarvan ze er één tot op de dag van vandaag niet voor de geest kon halen. Het enige dat ze wist was dat die vreemde dromen steeds weer kwamen als ze in een vreemde situatie zat die veel van haar eiste: de eerste keer dat ze een droom had, was ze er net achter gekomen dat ze afstamden van de mens en de andere keer had ze in een levensslaap gelegen.

EdaronWhere stories live. Discover now