I

1.2K 111 18
                                    

Rowan: Eén jaar

Er klonken zachte kindergeluidjes bij de kreek, die door het donkere bos stroomde. Het stille bos was geen plek voor zo'n jong ding.

Een paar meter van het kind vandaan, ritselden blaadjes en stuiken, maar niet door de wind. Het kind leek het niet te merken, maar voelde wel de koud van de kille avond. Een rode maan hing gloeiend boven de duistere bomen en verlichtte de bleke wangetjes van het kraaiende kind.

Een grote, grijze wolf liep op de koele avond tussen de donkere bomen door. Hij was nu al jaren op zoek naar soortgenoten, maar hij had ze nooit kunnen vinden. Lang geleden had hij zich erbij neergelegd, dat hij een eenzaam bestaan zou leven.

De grijze wolf snuffelde aan bomen en wat struiken. Een windvlaag deed bomen bewegen en droeg het kindergekraai met zich mee. Abrupt bleef de wolf staan en luisterde naar de geluiden om hem heen. Stilte. Geen gehuil, geen schreeuw, helemaal niets. Alleen het geluid van een nachtelijk bos. Hij hoorde de kreek wel stromen, de wind zacht huilen en een uil schreeuwen, maar dat waren de normale bosgeluiden. De wolf wilde net weer verder trekken, toen het geluid weer klonk, maar luider deze keer. De wolf draaide zijn oren en luisterde goed. Hij had het toch echt gehoord. Hij zette een paar stappen, door de struiken, en een kleine open plek, naast de kreek, openbaarde zich. Het was donker en de grote boom maakte het allemaal nog moeilijker te zien.

Hij stond op het punt om weg te lopen, hij had toch niets gezien, toen er iets bewoog. Een kleine beweging en een kreet zorgde ervoor dat de wolf in beweging kwam. Hij rende met grote sprongen naar het geluid toe. Water spatte op toen hij door de kreek rende. Hij wist niet waarom hij zo aangetrokken was tot het geluid, maar iets in hem zei dat hij erheen moest. Hij rende en rende, maar het geluid was al weggestorven. Weggevaagd.

Hij zag helemaal niets, anders dan bomen, struiken en begroeiing. Daar was het weer, maar dit keer was het anders. Hartverscheurende kreten doorbraken de stilte van het bos. Het kind was aan het huilen.

Een zacht windvlaag deed de bladeren ruizen. De wolf volgde het geluid en stapte met langzame passen naar het geluid toe. Toen zag hij het. Geen wonder dat hij het kind niet zag; het lag goed verborgen onder een hut, gemaakt van takken, begroeiing en balderen. De wolf stapte dichterbij en zag een jongetje in een gewoven, rieten mand. Zijn heldere, blauwe ogen reflecteerden het rode maanlicht. Hij keek naar de wolf en giechelde toen de neus van de wolf zijn buik aanraakte. De kleine jongen stak zijn armen uit naar de pluizige vacht van de wolf en greep wat plukjes grijze vacht en trok eraan.

De wolf leek het niet te deren en werd alleen maar nieuwsgieriger. De grijze wolf likte de kleine vingers van de jongen. Het jongetje lachte nog harder, onschuldig als hij was, niet-wetend hoe gevaarlijk het dier was dat tegenover hem stond. Toen ontblootte de wolf zijn tanden. Het kind had geen idee wat er aan de hand was, maar de jongen was niet bang. De wolf stond stilzwijgend boven hem, met ontblootte tanden. Heel voorzichtig, om de kleine jongen niet bang te maken,boog de wolf nog net wat verder naar voren en zette zijn puntige hoektand in het handje van de kleine jongen. Hij beet niet hard, maar wel hard genoeg om net door het vlees van het kleine kind heen te snijden. Een klein druppeltje bloed ontstond uit de wond. Meteen begon het kind te huilen, door angst en door de pijn. De wolf deinsde terug, geschrokken door het onverwachtste geluid en rende weg, richting het donkere bos. Weg van het huilende jongetje.

Het kind huilde de hele nacht door, tot de rode nacht langzaam blauw kleurde.

AvondroodWo Geschichten leben. Entdecke jetzt