III

905 95 23
                                    


Rowan: Zestien jaar

Ik voel me de hele dag al vreemd. Er is iets aan de hand, ik weet het gewoon. Ik heb de hele dag jeuk, overal op mijn huid en ik heb het warm. Ontzettend warm. Wat is er aan de hand? Waarom voel ik me zo?

De medicijnman, Disdir, was vanmiddag langsgekomen. Hij heeft heel veel vragen gesteld en me aan alle kanten zo'n beetje, bekeken en geprobeerd uit te zoeken wat er aan de hand is, maar hij kon niets raars vinden. Tenminste... dat zei hij.

Toch is er iets mis. Disdir deed vreemd. Hij weet iets, maar hij zegt niets. Wat houdt hij achter? Hij begon te zweten en te stamelen, toen ik hem vertelde wat ik voelde en toen mam zei wat er vijftien jaar geleden ongeveer, gebeurd is. Hij schrok. Waarom schrok hij? Daarna is hij zo snel als hij kon, vertrokken, alsof hij ergens bang voor was. Hij zei nog tegen mam dat ik gewoon gezond was. Ik heb een griepje. Waarschijnlijk komt het door de kippen. Ik vertrouw het niet. De manier waarop hij dat zei, deed me twijfelen. Ik zoek er verder niets achter, ik bedoel... wat kan het zijn? Het is wel raar. Moet ik me zorgen maken?

Rowan legde het houtskool neer. Snel las hij zijn tekst over. Dit was wat er gebeurd was. Hoe vaak hij het ook overlas, het leek nergens op te slaan. Misschien was het gewoon niets en moest hij niet zo zeuren. Zuchtend sloeg hij het in leer gebonden boekje dicht en legde het in de holle boomstam. Even bleef hij zo zitten. Genietend van de zon, ondanks het feit dat hij het warm had. De zon scheen tussen de bomen door. Een windvlaag deed zijn warrige haar dansen. Hij had hier al veel te lang gezeten en het werd echt tijd dat hij terugging naar het dorp. Ze zouden zich wel afvragen waar hij bleef. Vermoeid stond hij op en veegde het zand van zijn kleding af. Hij rekte zich uit, waarbij zijn lichaam wat kraakte. De zon brandde in zijn ogen. Hij liep over het grindpad richting het dorp. Het was niet een verre wandeling. Vogels vlogen over, eekhoorntjes hipten over de takken. Nooit eerder had hij de natuur zo gezien, ook al woonde hij in het dorp nu al vijftien jaar. Hij liep stevig door, totdat de huizen langzaam opdoemden. Aan het begin van het dorp stond de bakkerij, waar altijd de heerlijkste geuren uitkwamen.

'Hé Rowan! Wat deed je in het bos?' plaagde Baxter, toen Rowan voorbij kwam lopen. Hij legde de versgebakken broden buiten neer om af te koelen.

'Een wandeling maken.' Hij gaf altijd hetzelfde antwoord, dat was het veiligste en het was niet eens een leugen, gewoon een verandering van waarheid.

Het bos had een vreemde aantrekkingskracht op hem. Het leek hem te roepen. Zijn moeder had hem verteld hoe hij bij haar terecht was gekomen. Ze vond eerlijkheid altijd belangrijk, nog nooit had ze gelogen. Sindsdien is hij altijd naar het bos gegaan en het voelde altijd magisch, elke keer weer. Hij had eigenlijk geen idee wat hij verwachtte te vinden, maar hij werd altijd naar het bos toe getrokken. Alsof een onzichtbaar touw hem daarheen trok. Elke keer maar weer.

Baxter keek hem verdacht aan. Het was niet de eerste keer dat de dorpsleden hadden gevraagd waarom hij altijd naar het bos ging. Hij ging er bijna dagelijks heen en kwam vaak terug met lege handen. Het was niet vreemd dat mannen het bos ingingen, maar vaak kwamen ze wel met iets terug. Rowan, daarentegen, kwam bijna altijd terug met lege handen en dat wekte argwaan op.

Het hele dorp wist dat hij daar vandaan kwam en dat werkte in zijn nadeel. Vroeger kon het hem weinig schelen, hij merkte het nauwelijks op, maar naarmate hij ouder werd, merkte hij steeds vaker het vreemde gedrag van zijn dorpsgenoten op. Iedereen deed altijd raar als hij in de buurt kwam. Het werkte Rowan op zijn zenuwen. Wat was er zo mis aan hem? Waarom was iedereen zo bang voor hem?

Baxter keek hem verdacht aan, maar zei er niets over. Hij gaf nog een kleine afscheidsknik en ging weer verder met zijn werk en liet Rowan met rust. 

AvondroodWhere stories live. Discover now