VI

514 57 18
                                    


Even bleef hij staan, zo vlak voor het bos. Hij keek nog even achterom. Moest hij dit wel doen? Hij had sterk het gevoel dat dit een slecht plan was, maar iets bleef hem naar het bos trekken. Als hij nu niet zou gaan, zou hij er nooit achter komen wat het nu precies was. En als het goed is, zou hij terugkomen voordat de dageraad aan zou breken. Niemand zou iets merken.

Hij raapte zijn moed bij elkaar en begon aan de wandeling. Hij volgde het pad door het bos, maar vermeed pad zelf, want de steentjes deden zeer aan zijn voetbed. Hij probeerde over het zachte mos te lopen, wat niet zo'n pijn deed aan zijn voet. Hoe dieper hij het bos inkwam, hoe warmer hij het kreeg en hoe meer jeuk hij over zijn lichaam kreeg. De wind huilde om zijn oren, alsof het tevreden was dat hij de raad had opgevolgd. Rowan voelde zich met elke stap dat hij dieper het bos inliep, slechter. De jeuk werd steeds erger en erger.

Hij kreeg steeds meer het idee dat dit niet zo'n best plan was. Hij voelde zich alleen maar slechter. Hij had hier nooit aan moeten beginnen.

Hij stond nu ergens middenin het bos. Hij kon vanaf hier het kreekje horen stromen. Nog een paar stappen en hij zou bij de holle boomstam zijn, waar zijn dagboek lag.

Het bos zag er 's nachts zo anders uit dan overdag. Alles leek zo veel angstaanjagender. De bomen leken van plaats te veranderen en de bosjes leken hem te achtervolgen. Maar elke keer dat hij zich omdraaide, stond het weer stil, alsof ze spot met hem dreven.

Het rook ook anders. De geur van dennennaalden en mos vulden zijn neus. Ook rook hij regen en de kreek.

Uilen krasten en af en toe hoorde hij een muis piepen. Ergens voorbij de kreek huilde een wolf. Rowan schrok, maar niet van het feit dat het een wolf was dat dat het geluid maakte, maar van het onverwachte geluid, dat de doodse stilte verbrak. Het klonk als een begroeting, alsof de wolf een oude vriend was. Rowan voelde zich niet onaangenaam, wetende dat er een wolf in de buurt was. Hij werd alleen maar nieuwsgieriger en zette zijn wandeling voort, richting de kreek.

Bij de kreek lag de holle boomstam, waar hij eerder die dag ook al had gezeten. Hij kwam hier best vaak om te ontsnappen van het dorp. Om even alleen te zijn. Hij liep naar de boomstam toe en ging erop zitten.

Rowan luisterde, maar hoorde niets. Even keek hij omhoog, naar de heldere lucht. Er waren wolken en dat beviel hem niet. Toen dreef er een wolk voor de maan, waardoor het ineens heel donker werd in het bos. Rowan was best rustig, totdat de maan verdween. De jeuk was al wat afgenomen en de hitte ook, maar de spanning nam toe. Hij zag nauwelijks iets en dat maakte hem nerveus.

De wind begon weer te blazen en fluisterde in zijn oor. Het werd steeds dringender en schreeuwender, alsof Rowan moest opschieten. Gelukkig deed de wind meer dan alleen hem pesten, het zorgde er ook voor dat de wolk verder door de lucht dreef en de maan weer zichtbaar maakte.

'Godzijdank,' zuchtte Rowan. Hij haalde even diep adem en glimlachte. De jeuk was weg, de wind was weer even gaan liggen, de wolf was niet in de buurt en hij had het ook niet meer zo warm.

Maar geluk bleef niet voor lang. Weer huilde de wolf. Het klonk veel dichterbij deze keer. Alsof hij achter Rowan stond. En de jeuk die Rowan had, was niet meer jeuk, maar ging nu over in een brandend gevoel. 'Ah!' riep Rowan, terwijl hij opsprong van de boomstronk en naar de kreek rende. De pijn spreidde zich door zijn hele lichaam, als gloeiendhete olie. Rowan gooide wanhopig water over zijn lichaam heen. Hij probeerde de pijn te stoppen, maar niets hielp. Het brandde! Waarom hielp niets? Wat was dit? Dit kon niet goed zijn! Waarom deed hij dit ook alweer?

Rowan probeerde de pijn te stoppen, maar wat hij ook deed, niets hielp. De hitte nam alleen maar toe en de pijn werd bijna ondragelijk. Rowan schreeuwde.

Weer huilde de wolf, alsof hij Rowan wilde beantwoorden. Het klonk geruststellend deze keer, alsof het probeerde te vertellen dat het allemaal wel goed zou komen, maar Rowan was er niet zo zeker van dat het wel goed zou komen.

Net op het moment dat Rowan dacht dat het niet erger kon, werd het nog erger. Er klonk een scheurend geluid van stof dat door midden gereten werd. Met een angstige blik keek Rowan naar zijn nachtkleding. Langzaam scheurden de mouwen van zijn shirt. Zijn armen werden gespierder. Het haar werd dikker en langer. Zijn handen leken van vorm te veranderen en zijn nagels werden langer. 

Zijn benen werden korter maar sterken. Zijn broek scheurde. Rowan kon niet langger meer op zijn benen staan en zakte in elkaar. Weer schreeuwde hij, terwijl zijn lichaam leek te veranderen. Terwijl hij daar zo op de grond lag, keek hij naar zijn hand, die ook al van vorm veranderde. Met schrik in zijn ogen keek Rowan naar het litteken. Hij was gebeten door een weerwolf, niet door een wilde hond! Zijn moeder had tegen hem gelogen.

De verandering zette zich voort. Rowan hoopte dat hij door het ergste heen was, maar dat was nog maar het begin. 

AvondroodWhere stories live. Discover now